Feature

Monumentenzorg nieuwe stijl voor Jeruzalem

Na bijna tien jaar van getouwtrek hebben de betrokken woningcorporaties, monumentenzorg en gemeente overeenstemming bereikt over renovatie en gedeeltelijke sloop van Tuindorp Frankendael in Amsterdam-Oost, beter bekend als Jeruzalem. Volgens Esther Agricola, directeur van Bureau Monumenten Amsterdam, is bij de vernieuwing van de eerste Nederlandse wijk die als rijksmonument is voorgedragen, sprake van ‘monumentenzorg nieuwe stijl’.

Jarenlang bestond er een patstelling. Woningcorporatie Rochdale die de meeste woningen in het wijkje bezit, wilde slopen, flink verdichten en de hoogte in. Dat stuitte op stevig verzet van een groep bewoners en vooral van de hoeders van het stedenbouwkundig en architectonisch erfgoed. De leidende gedachte van de corporatie, dat de woningen verouderd waren en al helemaal niet voldeden aan de woonwensen van de toekomst, schoot bij monumentenzorg in het verkeerde keelgat. Jeruzalem – de wijk heeft deze bijnaam te danken aan de gelijkenis met woningen in de Israëlische hoofdstad – was immers niet zomaar een verzameling woningen, maar een samenhangend geheel van grote cultuurhistorische betekenis. Het was een van de eerste naoorlogse uitwerkingen van het Amsterdamse Algemene Uitbreidingsplan (AUP) uit 1935. Het definitieve ontwerp van 1949 kwam tot stand in opdracht van de gemeentelijke woningdienst. Cornelis van Eesteren, Ben Merkelbach en Mart Stam hebben als stedenbouwkundigen en architecten aan de totstandkoming van Jeruzalem meegewerkt. De bouw werd gefinancierd door Zweden, een gift in de moeilijke wederopbouwperiode.

De opzet van de wijk gold destijds als vernieuwd en heeft daarom een belangrijke plaats in de internationale geschiedenis van de stedenbouw, wat onder meer blijkt uit de vele buitenlandse studenten die Tuindorp Frankendael jaarlijks bezoeken. In Jeruzalem werd voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog een speelse variant van de tot dan toe gebruikelijke strokenbouw gehanteerd. Door in lage hoogtes rond groene hoven te bouwen, bleven belangrijke kwaliteiten als licht en lucht behouden en ontstond tussen 1950 en 1954 een naoorlogs dorp in de stad. Mien Ruysch ontwierp het groen en Aldo van Eyck de speeltuinen. De verkavelingsopzet van Tuindorp Frankendael is tot in de jaren ’60 veelvuldig toegepast in de hoofdstad. De ontwerpfase van de wijk (1947-1949) valt samen met de groeiende populariteit van de duplexwoning: een eengezinswoning die tijdelijk werd gesplitst in een aparte boven- en benedenwoning. Dit was een nieuw fenomeen dat ontstond door het grote naoorlogse woningtekort.

‘Het is een topmonument’, zegt Esther Agricola, directeur van Bureau Monumenten Amsterdam (BMA). Vooral de hovenstructuur aan de noordkant van de wijk – het gedeelte dat tegen Park Frankendael aanligt – is volgens haar uniek. Agricola had het liefste alle acht hoven behouden, maar in de vernieuwingsplannen is overeengekomen dat er zes blijven staan – en niet vier, zoals Rochdale vorig jaar nog wilde. Het behoud van twee extra hoven was een van de ‘harde eisen’ die de vernieuwingsplannen voor de monumentenbeschermers acceptabel maken. Daarnaast gaat ook de omstreden nieuwbouw voor een bibliotheek, dienstencentrum en ouderenwoningen op een open plek in het hart van de buurt niet door. Voor de hoeders van het cultureel erfgoed was de bouw daarvan een gruwel omdat de zichtlijnen van de zogenoemde ‘groene as’ erdoor onderbroken zouden worden. Rochdale wilde aanvankelijk ook aan de gezichtsbepalende noordkant van de wijk flink de hoogte in, maar ook dat plan is van de baan, het blijft bij maximaal twee verdiepingen.

‘De winst voor ons is dat de stedenbouwkundige structuur behouden blijft, dat is de essentie van Jeruzalem,’ vertelt Agricola. ‘De duplexwoningen waren experimenteel en bedoeld als tijdelijke woningbouw. Door een deel van de wijk te vernieuwen kan je de vertrouwde sfeer nog oproepen. Dat is ons bijvoorbeeld in de Bijlmer niet gelukt, maar door een andere opstelling te kiezen, blijkt dat hier wel te kunnen.’ Het tekent de meer pragmatische opstelling die de monumentenzorg in Amsterdam gekozen heeft.

Zeker zo belangrijk was echter de plaatsing van de wijk op de lijst van 100 belangrijkste naoorlogse monumenten, door de rijksoverheid. Daardoor waren de rigoureuze sloopplannen van 2007 meteen van tafel. De aanwijzing tot monument maakte nieuwe onderhandelingen over de wijk mogelijk, waarbij monumentenzorg heeft ingezet op het behoud van een aantal bepalende elementen, zoals de hoven en de groene assen die de wijk doorkruisen. Adviseurs zijn ingevlogen om de woningcorporatie en het stadsdeel daarvan te overtuigen. Agricola: ‘Op die manier hebben we het voor elkaar gekregen dat iedereen begreep dat de stedenbouwkundige opzet van de wijk uniek is. Door een deel van de wijk te vervangen kan de woningcorporatie de gewenste grotere woningen bouwen.’

In de wijk worden – als alle procedures vlot verlopen – in 2011 450 woningen gesloopt en komt eenzelfde aantal grotere terug. De meeste nieuwbouw komt in de zuidwesthoek en moet er twee jaar later staan. Het groen in de wijk wordt uitgebreid en verbeterd. Van de nieuwbouw is straks 35 procent sociale woningbouw, het overige duurdere huur en koop met name voor gezinnen. Voor ouderen komen meer aangepaste woningen en het verzorgingshuis Willem Dreeshuis krijgt de lang gewenste nieuwbouw. De woningen die blijven staan worden gerenoveerd en een deel wordt waarschijnlijk samengevoegd, of eigenlijk ‘ontduplext’. Dat was oorspronkelijk ook de bedoeling als de naoorlogse woningnood zou zijn opgelost. Hoewel ook in de huidige vastgelopen Amsterdamse woningmarkt iedere woning telt, zijn de woonruimtes simpelweg te klein naar de huidige maatstaven.

Agricola ziet het bereikte akkoord als een doorbraak in de onderhandelingen over Jeruzalem, maar ze is pas tevreden als de plannen naar behoren worden uitgewerkt. Afgedwongen is dat monumentenzorg bij het proces betrokken blijft, want Agricola ziet de vormgeving van de nieuwbouw nog wel als een punt van zorg. ‘Het is van belang dat het architectonische beeld van de wijk overeind blijft. Wat dat betreft zijn we nog niet toe aan de echte winst en de echte pijn. Ik vind dat we bij dit topmonument de lat heel hoog moeten leggen.’ Daarbij doet ze nadrukkelijk een beroep op minister Plasterk, want het blijft moeilijk om als hoeder van monumenten mee te praten als je nauwelijks over financiële middelen beschikt. ‘Het geld komt van andere partijen, vooral van woningcorporaties. Ik ben blij dat de minister Jeruzalem op de monumentenlijst heeft gezet, maar het schept ook verplichtingen.’