Nu de economie op een recessie afstevent, valt er te vrezen voor het peil van architectuur en stedenbouw in Nederland. Tot overmaat van ramp valt van het rijk nauwelijks te verwachten dat het de ruimtelijke kwaliteit bewaakt, betoogt de Haagse stadsstedenbouwer Maarten Schmitt. De nieuwe rijksnota ‘Een cultuur van ontwerpen’ ontbeert een heldere visie op waar het heen moet met de inrichting van ons land.
In tijden van economische krapte is hoogstaande vormgeving al snel een bezuinigingspost. De massas aan fantasieloze woonwijken uit begin jaren tachtig zijn er overal in het land de trieste getuigen van. Nu er een nieuwe recessie voor de deur staat, mogen we vrezen voor de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit van toekomstige nieuwbouwplannen.
Om te redden wat er te redden valt pompt het rijk flink wat euros in de vaderlandse financiële sector. Eenzelfde hulpvaardigheid valt voor ontwerpend Nederland de komende tijd niet te verwachten. Althans, de kersverse architectuurvisie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap biedt wat dit betreft bar weinig hoop.
De nota Een cultuur van ontwerpen passeerde vorige week zonder kleerscheuren de Tweede Kamer. Gezien de kleurloosheid van het stuk was het gebrek aan discussie te verwachten.
De nota ziet heil in een voornamere rol voor het ontwerp in rijksprojecten, verbeteringen voor het onderwijs en het verder promoten van goed opdrachtgeverschap. Het pakket aan maatregelen doet buitengewoon rommelig aan en, erger nog, getuigt van een ultieme kleurloosheid. Toppunt is de aanpak van de Afsluitdijk. De ondoordachte manier waarmee dit project als experiment wordt opgevoerd – zonder enige context of afspraak over inhoudelijke regie – is illustratief voor de achteloze manier waarop deze regering omgaat met haar rol als opdrachtgever.
Wat mist is een kundige karakterisering van wat Nederland is, en waar het heen moet met de inrichting ervan. Nederland is een artefact, een verzameling landschappen die grotendeels met mensenhanden zijn aangelegd. Een dergelijke constatering heeft grote gevolgen voor hoe je met een land en zijn landschappen moet omgaan. Maar in de ontwerpvisie ontbreekt een dergelijke basisgedachte.
Hoe anders was het gesteld met de stedenbouw in de jaren zeventig. Toen had de ontwerper een missie te volbrengen. Die begon met de vraag vanuit de politiek hoe de stad gebouwd moest worden. Die discussie moet de politiek, en vooral de rijksoverheid, weer veel scherper voeren.
Nu is de markt de bepalende factor. Dit is vooral op gemeentelijk niveau voelbaar. De nota levert overigens terechte kritiek op het lokale niveau, door te stellen dat hier stedenbouw als vak danig is uitgekleed. Bij de ontwikkelafdelingen ontbreekt het aan gedegen stedenbouwers, of ze worden per plan van buitenaf ingehuurd.
Daarmee verkeert de stedenbouw absoluut in crisis. Terwijl deugdelijke stedenbouwkundige kaders ontbreken, ontpoppen gemeenten zich steeds meer tot projectontwikkelaars. Hierdoor bijten stedenbouwkundige ambtenaren zich voortdurend de tanden stuk op kleine plannetjes. Voor populaire constructies zoals publiekprivate samenwerking, waarbij de overheid samen met marktpartijen stuurt op ruimtelijke ontwikkelingen, is goede regie nodig. Hier hebben ambtenaren doorgaans niet voor doorgeleerd.
Een minder lichtvoetige nota was zeer welkom geweest. Helaas moeten we nu bouwen op een gratuit verhaal van minister Plasterk, vol losse flodders. Het past in de tendens van gebrek aan visie in Den Haag. Het rijk moet hierdoor inleveren op kwaliteit in de ruimtelijke ordening. De verrommeling heeft het kabinet gewoon laten gebeuren. Het is een koekje van eigen deeg.