Architecten hebben nog steeds moeite om het nut en voordeel van architectuur binnen politieke processen in het openbaar te bespreken – ook al is dat voor de buitenwereld zonneklaar. In de tentoonstelling Decolonizing architecture in Bozar (Brussel) gaat het trio architectuuronderzoekers Sandi Hilal, Alessandro Petti en Eyal Weizman nog een stap verder als ze strategische rol van architectuur bewijzen binnen een alledaagse militaire strijd.
Zoals iedereen wel weet en in het tentoongestelde materiaal en interviews nogmaals duidelijk wordt gemaakt vormen de Joodse nederzettingen in de Palestijnse gebieden onderdeel van een uitgekiende civiele bezetting. Helemaal interessant wordt het als blijkt dat het architectuurontwerp tot in de kleinste details zichtlijnen, stoepaanleg, hellingsgraad van het dak, kleurkeuze van de dakbedekking en ga zo maar door bepaald zijn door koloniale overwegingen en strategisch onderdeel vormen van militaire strijd.
Het bijzondere van het project Decolonizing architecture is evenwel dat het niet pleit voor een depolitisering van de architectuur, zoals de titel eventueel suggereert. Het project claimt geen eigen disciplinaire autonomie (in het vrij bepalen van de ruimtebeleving of materiaalgebruik), evenmin pleit het voor een humanitair gebruik van architectuur (het voorzien van alternatieve huisvesting in vluchtelingenkampen), laat staan voor het produceren van architecturale gebaren (een visionair plan die de toestand van het kamp sublimeert). Integendeel, de onderzoekers lijken de resultaten van hun onderzoek volledig te onderkennen om vervolgens de strategische rol van architectuur in het strijdtoneel uit te spelen tegen de kolonisatie van Palestina.
Decolonizing Architecture lanceert ontwerpvoorstellen voor het hergebruik van de nederzettingen van de Joodse kolonisten na een eventuele terugtrekking. Dat de voorstellen in de programmabrochure worden aangekondigd als een handleiding voor dekolonisatie toont de welgemeende, praktische inzet: de ontwerpvoorstellen zijn stuk voor stuk pijnlijk haalbare scenarios die ingebed zijn in fundamenteel onderzoek en werden opgesteld in samenspraak met lokale gemeenschappen en betrokken partijen.
Op de druk bezochte conferentie die ter gelegenheid van de expositie werd gehouden, benadrukte Sandi Hilal de grote symbolische betekenis van deze collectieve ontwerpactie voor de Palestijnse bevolking. Neen, het opstellen van scenarios voor het hergebruik van Israëlische nederzettingen en andere militaire infrastructuur maakt niet onmiddellijk een einde aan de Israëlische bezetting en verzacht geen leed. Wel stelt het project de Palestijnse gemeenschap voor het eerst in staat om het recht op te eisen zelf te plannen en dus zelf na te denken over de eigen toekomst, en dit niet langer over te laten aan de bezetter of de internationale gemeenschap. Decolonizing Architecture krijgt hierdoor ook een bijzonder groot projectief gehalte: met de ontwerpen bereidt de Palestijnse gemeenschap zich inmiddels voor op een eventuele evacuatie van de nederzettingen en kan het voorkomen dat zoveel nuttige infrastructuur en vloeroppervlakte ofwel afgebroken wordt (zoals eerder in de Gazastrook gebeurde) ofwel opportunistisch ingepalmd wordt voor individueel genot (zoals in Irak).
Eyal Weizman plaatste het onderzoeksproject in perspectief door de aanwezigen te confronteren met het dilemma dat elk verzet tegen de Israëlische bezetting vroeg of laat onder ogen moet zien. Elke koloniale macht, zo stelde Weizman, is namelijk verplicht om naast een uitgebreid programma van controle en overheersing ook te werken aan de humanisering en pacificering van de instabiele situatie die ze creëert. De koloniale heerser in dit geval de Israëlische bezetter mag hiermee dan wel tegen haar directe belangen ingaan, zonder (gedeeltelijke) pacificatie dreigt het verzet te escaleren en niet langer te controleren. Opdat het publiek de crux niet zou missen verwees Weizman subtiel naar de Belgische geschiedenis in Kongo waar een uiterst wrede kolonisatie gepaard ging met een uitgebreid modernisatieprogramma met o.a. de uitbouw van onderwijsvoorzieningen. (De Nederlandse lezer zal naast de slavenhandel ongetwijfeld ook heilzame aspecten herinneren van de vaderlandse VOC episode.) Omgekeerd betekent deze logica dat het verdedigen van mensenrechten van de Palestijnse vluchtelingen of ook het opzetten van voedseltransporten de koloniale greep versterkt. Weizman citeerde hierbij een Israëlisch generaal die stelde dat de humanitaire acties van de internationale gemeenschap allerminst voelde als een dolk in de rug van het leger, maar juist noodzakelijk zijn voor hun macht. Dit alles maakt een interventie in een koloniaal conflict uitermate gevoelig en dwingt tot het nemen van bewuste keuzes.
De meest problematische inbreng kwam van Alessandro Petti die vanuit de Israëlische nederzettingenpolitiek drie ruimtelijke configuraties van een meer algemene stedelijke theorie opstelde. Meer bepaald: fragmentatie (het Palestijnse grondgebied is een archipel van enclaves met onduidelijke grenzen en verschillende soevereine machten), verbinding (streng bewaakte snelwegen stellen Joodse kolonisten in staat om ongestoord grenzen, muren en enclaves te doorkruisen) en opschorting (het kamp als de plaats waar het individu ontheven wordt van zijn burgerlijke rechten). Niet alleen zijn de voorbeelden waarmee hij de algemene geldigheid van deze logicas documenteerde (offshore beach resorts in Dubai, gated communities in Westerse metropolen, beveiligde overheidszones in Bagdad, etc.) bijzonder triviaal, vooral de conclusie was tenenkrullend: al deze voorbeelden tonen hoe angst en veiligheid dé bepalende elementen zijn van het stedelijke denken en handelen in de 21ste eeuw hiermee expliciet en gretig inspelend op het oeuvre van moderator Lieven De Cauter over capsulaire stedenbouw. Met dergelijke conclusie ondermijnde Petti onbewust en ongetwijfeld met de beste bedoelingen de politieke lezing die zijn collegas voor de dag brachten door nu plots de architectuur van de Israëlische nederzettingen neer te zetten als een psychologisch symptoom eerder dan een militaire veroveringstrategie. Bovendien ontneemt Petti de Palestijnse situatie van elke specificiteit: alsof het Israëlisch-Palestijnse conflict haar oorzaak vindt in een universele mentale communicatiestoornis die je ook terugvindt in irrationele onveiligheidsgevoelens van té rijke mensen of machthebbers die niet graag gestoord worden in hun activiteiten.
Het is precies dergelijk oorlogsexotisme een bijzondere vorm van oriëntalisme dat in de interventies van Helal en Weizman werd vermeden door niet alleen een genuanceerde lezing te geven over het Israëlisch-Palestijnse stedelijke landschap, maar ook de Joodse kolonisten met gelijke munt terug te betalen door architectuur in te zetten als ultiem strijdwapen. Het is in Brussel dat Elia Zenghelis ooit de profetische woorden declareerde: ‘architecture is topdown or it is not architecture’. Tot alle architecten die het nog niet begrepen hebben, zegt deze tentoonstelling: architectuur is oorlog of het is geen architectuur. Als dan toch een vergelijking moet gemaakt worden, lijkt het meer gepast dat architecten eens in eigen boezem kijken en de rol van hun schitterende architecturale producten overdenken binnen de sociale herovering van onze steden het is misschien een minder exotische link met de architectuur van Joodse kolonisten, maar des te werkelijker.