Feature

Een goed park

De nettenfabriek in Apeldoorn vormde op 15 september het decor voor een vijftal lezingen over de sociale betekenis van stadsparken. Grote vraag: wat is er nodig voor een goed stadspark? Vijf sprekers gaven hun visie.

De aftrap werd gegeven door Steven Coleman van Parks&People uit Washington. Coleman liet zien dat parken als openbare plekken een grote sociale betekenis hebben die soms moet worden herontdekt. Hij beschrijft dit mechanisme aan de hand van het Marvin Gaye Park in Washington dat door hem, samen met omwonenden is veroverd op illegale afvalstorters. Door kleinschalige bottom-up initiatieven zoals het opruimen van puin, het bouwen van een eenvoudig amfitheater en het organiseren van concerten speelt dit park ineens een rol in de sociale cohesie van de wijkbewoners.

Paula Meijerink, van bureau WANTED en docent aan Harvard, toont in haar projecten een passie voor hedendaags ontwerp en materialen. De sociale dimensie van landschapsarchitectuur is de publieke ruimte en, zo stelt zij, in hedendaags Amerika bestaat dit vooral uit asfalt, alles is immers gemaakt op de schaal en actieradius van de auto. Dit gegeven blijkt het vertrekpunt te zijn voor verschillende projecten waarbij asfalt is toegepast en is onderzocht op bruikbaarheid en esthetica. In een warrig betoog pleit Meijerink ervoor dat het in een ontwerp moet gaan om nieuwe creatieve ideeën die verder gaan dan het gevraagde programma. Wat precies de sociale dimensie is van de meer naar autonome kunst neigende ontwerpen wordt niet helemaal duidelijk.

Jos Gadet is sociaal ruimtelijk onderzoeker in Amsterdam. Hij stelt dat waar goede parken zijn, er ook altijd mensen zijn; het park is de stad in een groen decor. Van belang voor het slagen van een park is de locatie in de stad. Een park blijkt goed te functioneren bij een diversiteit in dichtheid en programma in de stad gecombineerd met ruimte en rust in het park. Hierbij valt op dat de lessen van Jane Jacobs uit The Death and Life of Great American Cities (1961), zoals een goede verknoping met het omliggende stedelijke weefsel en de noodzaak van menging, nog steeds springlevend zijn.

Evert Verhagen, als gemeentelijk projectmanager betrokken bij de realisatie van het Westerpark (ontwerp Kathryn Gustafson) en het Noorderpark (ontwerp West8) beide in Amsterdam, vindt dat een goed parkontwerp niet simpelweg het overzetten van wensen in een ontwerp is, maar dat deze in een ontwerp vertaald moeten worden naar een helder en duidelijk plan met een eigen gezicht. Hierin moet de ontwerper de leiding krijgen, want zo stelt Verhagen, ‘met twintig mensen kun je geen goed boek schrijven’. Volgens Verhagen functioneren parken goed als ze schoon, groen, veilig en zichtbaar zijn. Hierbij speelt een juiste diversiteit in programma een belangrijke rol voor de synergie tussen de verschillende gebruikers.

Tenslotte laat Edzo Bindels, hoofdontwerper van West8, zien hoe de sociale aspecten in hun projecten geen vertrekpunt zijn maar uiteindelijk wel een rol kunnen gaan spelen gedurende het ontwerpproces. De realisatie van hun ontwerp voor het Leidsche Rijnpark in Utrecht bleek, ondanks het opzetten van een speciaal projectbureau van de gemeente, zo moeizaam te verlopen dat bewoners uiteindelijk zelf de schop ter hand namen en bomen zijn gaan planten. Ze wilden een park en hebben al een band met het park voordat het er echt is.

De ontwerpen voor stadsparken in Madrid en op Governers Island in New York laten zien dat niet alleen aan het gevraagde programma een plek wordt geboden, ook kunnen toevalligerwijs elementen zo worden uitvergroot of worden gebruikt dat omwonenden zich eraan kunnen gaan hechten. Dit ‘logo’ kan een houten fiets zijn (Governers Island), een skateroute (Leidsche Rijn park) of een parkstrip met een grafisch bloempatroon van kersenbloesems (Madrid).

Al deze sprekers willen mooie, goed functionerende parken te maken; de verschillen in aanpak van hoe dat zou moeten, zijn overduidelijk.

Coleman neemt de burger bij de arm en voor hem lijkt de sociale betrokkenheid van burgers bijna een doel an sich te zijn. Verhagen probeert zo te sturen dat de juiste mix aan mensen en (sub)culturen bij elkaar komt die het park  levendigheid geven. Zo fungeert het park als een snelkookpan waar de stad in een groen decor werkelijkheid wordt.

Bindels tenslotte geeft in zijn rol als ontwerper, parken een eigen gezicht door karakteristieke plekken en objecten te ontwerpen. Mensen worden verleid het park te ontdekken zodat ze er zich uiteindelijk mee kunnen identificeren, zelfs als het park er nog niet eens is.