De presentatie van Albert Herder (1960) en Arie van der Neut (1962), op 4 november in de Brakke Grond, leek een beetje op een Amerikaanse verkiezingsspot. Zowel de opening als de afsluiting bestond uit een filmpje met hippe muziek. Afbeeldingen van projecten werden begeleid door sleutelwoorden. Alles was in stelling gebracht om het verhaal zo smeuïg mogelijk aan het publiek op te dienen.
Hoewel bureau hvdn architecten volgend jaar zijn tienjarig jubileum viert, gaat hun geschiedenis verder terug. Aan de bron staat de Academie van Bouwkunst, waar het duo in 1993 afstudeerde, en dan met name de colleges van Jan Zeven. Deze docent, die in de jaren zeventig en tachtig aan de academie lesgaf, krijgt een prominente, eervolle plaats in de presentatie, omdat hij hen ruimtebesef bijbracht, iets waar ze nog elke dag profijt van hebben. Maar ook de bureaus Meyer en Van Schooten en Zeinstra Van der Pol, waar ze later kwamen te werken, hebben de nodige invloed gehad. Van de laatste leerden ze bijvoorbeeld dat gebouwen karakters kunnen zijn en een houding aannemen. Dat resulteerde naar eigen zeggen in stoere gebouwen met een warm hart.
Identiteit geven aan gebouwen en plekken is een belangrijk thema in de architectuur van Herder en Van der Neut. Dat leggen zij uit aan de hand van vier begrippen: plek, route, differentiatie en tussenruimte. Plek, ten eerste, betekent dat een herkenbare leefplaats bedacht wordt waar mensen zich prettig voelen en die ze met elkaar kunnen delen. Als voorbeeld noemen zij het complex Qubic Houthavens, een studentendorpje in een voormalig havengebied in Amsterdam. Door de woningen achter een poort te plaatsen, creëren zij een beschutte ruimte. Twee binnenpleinen en een café zorgen ervoor dat de studenten elkaar kunnen ontmoeten. Het tweede begrip, route, betekent dat niet alleen de weg van en naar het huis aantrekkelijk moet zijn, maar ook de route vanaf de ingang van een appartementencomplex naar de eigen voordeur. Op die manier kan de bewoner zich binden met zijn omgeving. Differentiatie ten derde betekent dat aan de straatzijde best een druk stadsleven kan ontstaan met winkels en autoverkeer, zolang aan de achterzijde maar een rustige stadstuin voorhanden is. Het begrip ’tussenruimte’ tenslotte, zorgt ervoor dat het gebouw iets teruggeeft aan de straat. Bijvoorbeeld door de benedenverdieping van een woonhuis een dubbele hoogte te geven, zodat er een duidelijke interactie is tussen gevel en openbare ruimte of door een woongebouw op te tillen, zodat er een vrij uitzicht ontstaat naar een achterliggend park.
Tussen alle mooie plaatjes van hun ontwerpen door blijft het samenbrengen van mensen een terugkerend thema in hun verhaal. Dit is een interessant architectonisch vraagstuk en bovendien zeer actueel, al was het alleen maar omdat onze regering het tot een speerpunt heeft verkozen. Het schreeuwt om een visie, maar die blijft goeddeels achterwege in hun verhaal. Ongetwijfeld hebben de twee architecten duidelijke ideeën over hoe je moderne architectuur socialer kunt maken als tegenhanger van het alomtegenwoordige individualisme. Maar een antwoord op de vraag hoe de ideale architectuur van hvdn eruit ziet krijgt het publiek niet. Daarvoor ligt de nadruk teveel bij leuke innovaties die de architecten hebben toegepast bij het ontwerpen en te weinig bij een systematische bespreking van het onderwerp. Dat betekent dat we vervolgens onder het kopje inspiratiebronnen ook weer oude helden als Le Corbusier, Aldo van Eyck en John Lautner voorbij zien komen die worden geprezen om hun gave om mooie ruimtes te maken. Maar ja, dát weten we net al.
En dus kijken we naar mooie casussen waarin het vraagstuk hoe mensen samen te brengen volgens Herder en Van der Neut, wordt opgelost. Het bureau maakt extra brede galerijen, zoals bijvoorbeeld in een nieuwbouwproject in Zwolle, zodat bewoners zich die ruimte eigen kunnen maken en elkaar kunnen ontmoeten. Wie even geen zin heeft in de buurvrouw, kan ook op een eigen balkonnetje aan de achterkant gaan zitten. Overigens kan het adagium ken je buren ook wel weer wat overdreven worden als de verse bewoners van een woontoren in Amsterdam geacht worden samen het behangetje voor in de hal uit te gaan zoeken. Een beter project betreft de Kangoeroetoren die binnenkort in Almere-Poort zal verrijzen. In deze toren worden 36 verschillende woningentypen gecombineerd, met elk een extra woning in een buidel. Zo kun je, via één opgang, zelf in het ene huis gaan wonen en je zorgbehoevende bejaarde moeder in de andere woning onderbrengen. Omdat het mogelijk is de twee woningen te splitsen, of de ene te kopen en de andere te huren, zijn – wanneer moeder overlijdt – de woningen ook geschikt voor andere sociale combinaties.
Als hun presentatie dan toch een verkiezingsspot was, dan mag de conclusie zijn dat het bureau op zijn minst zeer interessante dingen doet en alleen al daarom aandacht verdient. Misschien is het over nog eens tien jaar duidelijk of hun inspanningen daadwerkelijk tot meer sociale cohesie hebben geleid. Tot die tijd kunnen ze rekenen op mijn stem.