Recensie

Bijlmermuseum voor Bijlmerbelievers

‘Oh Bijlmermeer, verguisd en gekwetst. Ik vond er slechts geluk, en jou’, staat er geschreven op een muur in het op 25 november geopende Bijlmermuseum in de flat Grubbehoeve. Er wordt geen geheim van gemaakt dat het initiatief een aanklacht is tegen de kneuterige stadsvernieuwingsprojecten die de Bijlmer de laatste jaren een totaal ander gezicht hebben gegeven.

De flat Grubbehoeve in de Bijlmer

Het is niet toevallig dat het museum op deze dag open gaat; op de kop af veertig jaar geleden namen Kees en Truus Copray en hun zes kinderen als eersten de sleutel van hun nieuwe flat, Hoogoord 57, in ontvangst. De flat werd dit jaar gerenoveerd door Koen Crabbendam van CASA architecten. De benedenruimte, waar vroeger café De Nachtegaal was gevestigd, is nu nog casco. Voorlopig komen licht en elektriciteit met lange verlengsnoeren naar binnen en staat er een los bouwvakkerstoilet midden in de ruimte. Maar het begin is er, en de harde kern van zogenaamde ‘Bijlmerbelievers’ heeft zich verzameld om dit feit te vieren. Kees Rijnboutt, de architect van de flat Hoogoord, overhandigt de eerste dossiers aan Henno Eggenkamp, de oprichter van het museum. Vervolgens lanceert Eggenkamp met een druk op de knop de door studenten gemaakte website van het museum.

Het steekt Eggenkamp dat er bij de opening geen politici van de deelraad of vertegenwoordigers van de woningcorporatie aanwezig zijn. Hoewel hem dat niet belet om onverdroten verder te gaan met zijn plannen. Hij is in gesprek met Wouter Vanstiphout van Crimson Architectural Historians over een presentatie waarin de ‘dramatische geschiedenis’ van de Bijlmer wordt vergeleken met andere hoogbouwwijken in onder meer Duitsland en Hoogvliet (Rotterdam). Wanneer deze eerste ‘echte’ tentoonstelling wordt geopend is nog niet bekend.

Aan een lange waslijn hangt al wel een tijdelijke tentoonstelling met foto’s van Pieter Boersma, die grofweg de eerste twintig jaar van de Bijlmer vastlegde. Zo is er een net voltooide flat te zien met op de voorgrond een vers gegraven vijver, de bergen aarde er nog naast. Precies dezelfde aanblik biedt de omgeving van Grubbehoeve vandaag weer. Een andere foto toont een jonge vrouw achter een kinderwagen. Ook dat is heden ten dage een veel gezien straatbeeld. Zo doemt uit de heimwee naar de Bijlmer van weleer een beeld van nu op: de Bijlmer is aan een nieuwe levenscyclus begonnen.

Al ziet Eggenkamp dat anders. ‘Een groot deel van de bevolking heeft geen geld. Veel mensen gaan niet uit en de bevolkingsgroepen mengen niet. Het blijven eilandjes. Wat dat nieuwe leven moet zijn blijft volstrekt onduidelijk.’ Natuurlijk weten Eggenkamp en de zijnen dat het in de Bijlmer in de jaren tachtig en negentig totaal niet goed ging en dat dit mede kwam door de grootschalige architectuur. Maar dat is volgens hen geenszins te wijten aan de ontwerper van de Bijlmerflats, Siegfried Nassuth. Hij stond een grootstedelijk, egalitair woonmilieu voor. Dat de Bijlmer als een saaie en doodse wijk werd beschouwd waar sociale ellende onvermijdelijk de kop op zou steken wordt heftig ontkend. Want wat zei Nassuth ook alweer? ‘De mens moet stedelijk leven zelf ontwikkelen!’, citeert Nassuths dochter boven het geluid van de menigte uit.

Wat ging er fout? Volgens Eggenkamp zijn er diverse factoren. Zo is er bij de bouw van de Bijlmer veel te veel bezuinigd, waardoor veel van de geplande voorzieningen pas later of helemaal niet werden gerealiseerd. Daarnaast kwamen er teveel dezelfde woningen. ‘De differentiatie is niet goed opgelost, met veel leegstand als gevolg. En de woningcorporatie deed ook weinig om er iets beters van te maken. Ze bestreed de leegstand door sociaal zwakkere mensen in de flats te stoppen. De Bijlmer werd een getto. In koopwoningen, zoals in de Gouden Leeuw en in Nellestein, ook grootschalige projecten, zie je dat het veel beter gaat.’ En tenslotte vereiste het wonen in de flats ook een bepaalde verantwoordelijkheid. ‘Nassuths idee van een sociaal gelijkwaardige wijk hield in dat de bewoners de liften of de gemeenschappelijke ruimten schoon zouden maken. Maar daar kwam niks van terecht. Nassuth wou iedereen een kans geven. Heel erg sociaal dus, daar kun je niks op tegen hebben, alleen kost het geld.’

Daarom is Eggenkamp ook een van de initiatiefnemers van 'Koop je eigen Bijlmer', een vereniging die probeert om de flats in eigen beheer op te knappen. Mede hierdoor is een deel van de Bijlmer als ‘Bijlmermuseum’ ingericht; een gebied waar de, gerenoveerde, flats blijven staan. Binnen dit ruimtelijke museum heeft zijn eigen museum nu een plek gekregen. De nieuwbouw die er de laatste jaren omheen is verrezen vindt hij maar niks. ‘Je vindt deze overal in Nederland. De Bijlmer is nog steeds het goedkoopste paradijs, maar er is ook nog steeds leegstand. Een villa in de Bijlmer blijft een villa in de Bijlmer.’