Recensie

Een leeg museum. Graphic Design Museum te Breda, ontwerp Hans Heeswijk

In Breda is afgelopen juni het eerste museum voor grafische vormgeving ter wereld geopend. De drie gebouwen waaruit het museum bestaat, hebben elk eigen functies gekregen. Deze sterke scheiding en de onduidelijke routing versterken de gefragmenteerde beleving van gebouw en tentoonstelling.

Het Graphic Design Museum bestaat uit drie aan elkaar geschakelde gebouwen: het monumentale poortgebouw van het oude Gasthuiscomplex uit 1643 ontworpen door Laureys Drijfhout, de daarnaast gelegen voormalige artotheek van Hans van Heeswijk uit 1991, en achter het Gasthuiscomplex de nieuwe tentoonstellingszalen uit 2008 ook van Hans van Heeswijk. De nieuwbouw met tentoonstellingszalen is alleen vanuit een smalle zijstraat waar te nemen. De zijgevel bestaat voor een groot deel uit glas en fungeert als een vitrine. In deze vitrine staat een deel van de collectie die door weerspiegeling in de glasgevel, wordt gemengd met het omliggende 19e-eeuwse stadsbeeld.

De oude poort van het gasthuis aan de Boschstraat is de officiële entree van het museum en leidt naar de foyer; een overkapte doorgang die wordt gedomineerd door een matglazen wand. Deze wand is geplaatst op de grens van monument en nieuwbouw. Opvallend is dat tot op dit punt alleen de schreefloze geschreven naam ‘Graphic Design Museum’ boven de foyerdeur verwijst naar de functie van het complex. In de zijbeuken van de foyer, achter de oude muren van het monument, zit aan de ene zijde het museumcafé en aan de andere zijde de receptie. Na de plichtplegingen aan de kassa wordt het monument verlaten en de nieuwbouw betreden.

Het materiaalgebruik en de detaillering van de nieuwbouw is ingetogen en strak: glas, staal en beton; grijs, wit en antraciet zijn dominant. Op de begane grond bevinden zich drie nieuwe tentoonstellingszalen, gelegen rondom een naar de oorspronkelijke situatie verwijzend binnenhof. De twee zijzalen zijn neutrale ruimtes die zich goed lenen voor wisselende exposities. Tussen deze twee zalen bevindt zich een speels ingerichte, op de jeugd geënte zaal. Klimaat- en lichtinstallaties zijn in de nieuwe ruimten netjes in het plafond weggewerkt maar laten door luid gebrom hun aanwezigheid nadrukkelijk merken.

Op niveau -1 bevinden zich drie tentoonstellingszalen en een auditorium. De routing gaat vanaf de begane grond via een wenteltrap in de foyer naar beneden. Dit blijkt slechts één van de drie openbare trappenhuizen in het gebouw te zijn. Waar deze overdaad aan verkeersruimte van trappen en hallen voor dient wordt niet duidelijk. De verkeersruimten dienen niet of nauwelijks als expositieruimte en de aaneenrijging van ruimtes is te willekeurig om van een ‘promenade architecturale’ te spreken.

De hal aan de voet van de wenteltrap grenst aan het auditorium. Het auditorium ligt onder het binnenhof en wordt met een rookglazen wand en gordijnen van de hal afgezonderd. Na alle leegte, geven de rondom het auditorium gelegen tentoonstellingsruimtes een beloftevolle aanblik. Hier is de 3D ruimte vormgegeven als ware het een 2D grafisch ontwerp. De geschiedenis van het Nederlandse grafisch ontwerp wordt hier tentoongesteld. Het ijkpunt van kunstvorm en collectie is de Nederlandse industriële revolutie. Hiermee begint in deze kelders een onvervalste eredienst voor het Modernisme. Sobere vormen, strakke lijnen en een genuanceerde opbouw van wit- en grijstinten overheersen het ruimtelijk beeld. Hier is het niet een overdaad aan verklarende teksten of museale ‘experience’ maar De Grafiek zelf die het verhaal vertelt. Het sacrale karakter van de ruimte wordt versterkt door de theatrale opstelling en de met bewegingssensors gestuurde belichting van het tentoongestelde werk. Dat levert soms spectaculaire visuele effecten op, maar de vraag rijst of het middel soms niet wat zwaar is in verhouding tot de eenvoud van de objecten.

Het lastige aan een museum voor Graphic Design is dat het grotendeels draait om een kunstvorm die expliciet tot doel heeft andermans boodschap reproduceerbaar mee te delen. In de expositie wordt tot op zekere hoogte het gepresenteerde object los geweekt van die boodschap, zonder dat het kan terug vallen op de authenticiteit van het getoonde. Toch is het gelukt om op een soms prachtige manier een tentoonstelling te maken.

Op het niveau van bouwdetail en museaal object is het Graphic Design Museum met veel zorg en smaak ontworpen en uitgevoerd, getuige bijvoorbeeld de centraal gelegen prijswinnende staal-met-glas-trap en de taats draaiende deuren op het toilet. Helaas lijkt het museum niet als een integrale ontwerpopgave te zijn benaderd. Het Gasthuiscomplex fungeert als ‘facilitator’: het herbergt de foyer, de receptie, het museumcafé en kantoorruimte. De voormalige artotheek doet dienst als ‘explorator’: hier zijn de museumwinkel, knowledge lab, de werkplaats, het depot en het atelier gehuisvest. De nieuwbouw zorgt voor de ‘exposure’: hier zijn zes tentoonstellingszalen en een auditorium gerealiseerd. Door deze fragmentatie ontbreekt op een aantal plaatsen de synergie. Zo heeft het gebouw te weinig relatie met zijn omgeving om op straat iets van nieuwsgierigheid op te wekken, anders dan kooplust door de museumwinkel. De moderne uitbreiding reageert nauwelijks op het monument, omdat het zich in vormgeving en materiaalkeuze niet naar voegt, noch tegen afzet. En bij de aaneenrijging van bouwdelen is dermate veel betekenisloze ruimte ontstaan dat er op veel plekken een alles behalve contemplatieve leegte overheerst. Uiteindelijk ontbeert de ervaring van één verweven, gelaagd, monumentaal-hedendaags museum.