Het is zondag. Een filosoof gaat op weg naar een voetbalwedstrijd. Op zijn route vindt hij zijn buurvrouw, zijn buurtwinkel, videocamera’s en voetbalstewards. Tot zijn schrik ontdekt hij dat het allemaal onderdelen zijn van een nieuw geprivatiseerd veiligheidsregime. Dit kan iedereen overkomen, en het overkomt iedereen, voortdurend.
Dat is in het kort de boodschap van rechtsfilosoof Marc Schuilenburg. Naar aanleiding van de lancering van het vijftiende nummer van het tijdschrift Open gaf Schuilenburg op 9 december een lezing in de Balie. Het thema is ‘maakbaarheid’. Een prominent artikel van Schuilenburg in dit nummer manoeuvreert door theorieën van Foucault en Deleuze om ons zo uit te leggen dat containerbegrippen als ‘disciplinaire maatschappij’ niet meer van toepassing zijn, nu de maakbaarheid – ofwel ‘beheersbaarheid’, in het Foucauldiaanse woordgebruik van Schuilenburg – niet meer centraal geregisseerd wordt maar in decentrale ‘assemblages’ van veranderlijke publiekprivate samenwerkingen.
Wat dat allemaal te betekenen heeft in de alledaagse realiteit, weet Schuilenburg goed inzichtelijk te maken door enkele praktische voorbeelden. Zo is er Burgernet, een vrijwilligersnetwerk van burgers die in nauwe samenwerking met de politie een ‘oogje in het zeil’ houden met betrekking tot gevaarlijke types of gestolen auto’s. Er bestaan ook lokale allianties tussen winkeliers, die de zich misdragende bezoeker een collectief winkelverbod mogen opleggen, zonder dat daar een agent of rechter aan te pas komt. Wee degene die in een verstrooide bui een artikel vergeet af te rekenen: je kan zomaar een winkelontzegging van een jaar aan je broek krijgen!
Een andere alledaagse realiteit, die Schuilenburg zijn voorliefde voor het Deleuziaanse begrip ‘assemblage’ moet legitimeren, is die van schade-experts in de transportsector. Onderzoek door zijn studenten laat zien dat schade-experts steeds vaker hun eigen onderzoek doen, en beter ingelicht kunnen zijn over de toedracht dan de politie. Schade-experts weten soms eerder wie de dader is en waar de gestolen lading te vinden is. De gangbare relatie tussen autoriteiten en de verzekeringsbranche komt helemaal op de tocht te staan, als blijkt dat schade-experts er informele praktijken op na houden: soms stichten ze brandjes of breken ze in om de politie op de gestolen lading te attenderen. Soms doen ze zich voor als kopers van de illegale waar, en maken burgerarrestaties…
Het is duidelijk, Schuilenburg heeft een punt. Toezicht en controle vinden steeds vaker niet alleen door de overheid plaats, maar is een veranderlijk en onoverzichtelijk veld geworden met een mengsel van actoren. Maar met deze voorbeelden in de hand, gaat Schuilenburg veel verder dan dat. Het door zijn verteldrift geïmponeerde publiek krijgt te horen dat nu alles anders is. Dat de distinctie tussen publieke en private ruimte ineengeklapt is. Dat macht in de hedendaagse maatschappij niet langer als een gecentraliseerd systeem gezien moet worden maar als een lappendeken, een harlekijnspak van overlappende bevoegdheden en instanties.
Oké, maar is de overheid niet nog steeds de aansturende instantie, behoudt zij niet het geweldsmonopolie? Is het niet verwarrend om over een lappendeken te spreken als de overheid nog steeds een hiërarchisch en gecentraliseerd systeem is, waarbij het onoverkomelijk is dat zich een piramide van lapjes op elkaar stapelt, van agent tot commissaris tot rechter tot minister – in plaats van dat zij netjes naast elkaar genaaid zijn? En is het niet zo dat het collectieve winkelverbod juist mogelijk is omdat winkels private ruimten zijn? Hetzelfde argument gaat op voor de veelheid aan beveiligingsagenten in vliegvelden, winkelcentra en voetbalstadions. Het onderscheid tussen publiek en privaat blijft veelzeggender dan Marc Schuilenburg ons wil doen geloven.
Het is een beroepsafwijking van filosofen, om de realiteit geweld aan te doen om zo de filosofie te vriend te houden. Wat op zich geen probleem is, als we het geheel met een korreltje zout nemen: Schuilenburg vertelt ons over een tendens die hij zorgelijk vindt. Wat wel problematisch is, is dat zijn antwoord hierop een herwaardering van de staat is, waar de burger ten minste behoorlijk ‘beschermt’ wordt door het rechtssysteem. Hiermee komt hij vreemd genoeg terug bij hetzelfde onderscheid tussen publiek en privaat wat hij enkele minuten eerder definitief had afgeschreven. Tegelijkertijd blijft het de vraag of de terugkeer van de staat niet zijn eigen problematiek kent, in de vorm van het nieuwe moralisme van de CDA, van elektronische patiënten- en kinderdossiers die de meest intieme gegevens inzichtelijk maken, van gezinsvoogden en antiterrorisme wetgeving, en ga zo maar door. Laat het duidelijk zijn, vadertje staat herwaardeert zichzelf wel, sinds kort zelfs onder gejuich van het bedrijfsleven.
Macht roept tegenmacht op, aldus Foucault. Waar Deleuze en Foucault zich affilieerden met machtspraktijken van onderop, lijkt Marc Schuilenburg eerder een dystopische realiteit aan te willen kondigen waar macht zo diffuus is dat er geen tegenmacht meer mogelijk is. Zijn alternatief, een beroep op de staat, is in tegenspraak met zijn eigen analyse dat de overheid een wezen is met vele gezichten en vele logicas. Het zijn de tendensen binnen de staat, zoals het groeiende overwicht van de uitvoerende macht over de wetgevende en rechterlijke macht, waar Schuilenburg wat meer van zijn theoretische trukendoos op los zou moeten laten. Dit alles doet niets af aan het feit dat Schuilenburg een interessante lezing gaf, en dat men met een plezierig vol hoofd de ruimte verliet.