Feature

Constant in ontwikkeling

Woensdag 10 december gaf Karin van Dam in de hal van de Groningse Academie Minerva een lezing met als titel ‘Zwevende Steden’. De stad vormt de inspiratiebron voor de ruimtelijke installaties van Karin van Dam.

Voorwerpen als putten, kabels en vijverbakken dienen normaal gesproken een louter functioneel doel onder de grond. Van Dam brengt ze aan de oppervlakte en zorgt voor een transformatie tot esthetische, bijna natuurlijke landschappen. Ze studeerde van 1982 tot 1987 aan de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving in Den Bosch. In de jaren die volgden heeft zij zich ontwikkeld van het tekenen op het platte vlak naar het vormgeven van ruimtelijke structuren. De eerste stappen richting de derde dimensie zet Van Dam in collages van overlappende ronde vormen, uit papier geknipt en met pastelkrijt zwart ingevuld. Samen met wol, stokjes en rubber komen een weg, een huis en een stad naar voren uit de muur.

Langzaam ontplooit het werk zich tot vrij hangende ruimtelijke figuren. De kunstenares noemt deze zwevende objecten ‘steden op doorreis’ en exposeert ze regelmatig in wisselende formaties. Ofschoon zij hiermee is gekomen tot drie dimensionale installaties, blijft Van Dam denken als een tekenaar. Zij bouwt haar beelden op van achter naar voren, als een collage vanuit het platte vlak. Wanneer ze papier gebruikt, laat ze de achterkant van het vel ongemoeid om aan te geven dat het werk een duidelijke oriëntatie heeft.
In de zomer van 1999 plaatsten vijfentwintig kunstenaars onder de noemer Panorama 2000 ruimtelijke sculpturen op de daken in Utrecht. Op het dak van de Buurkerk koppelde Van Dam een enorme structuur van steigers, steigergaas in cirkelvormen, stortkokers en buizen. De uitnodiging voor dit project beantwoordde aan het verlangen van toen om haar werk alleen van voren [het werk bevindt zich hoog in de lucht, aan de toren van de Buurkerk] te tonen, aangezien alle kunstwerken vanaf de Domtoren bekeken dienden te worden.

Met haar keuze voor de collage, het samenbrengen van uiteenlopende materialen en het onbewerkt laten van de achterkant, verbindt Van Dam haar werk met de stad. Ook de stad is voor haar als een collage, waarin oud en nieuw aan elkaar worden geschakeld. Verbindingen als bruggen, wegen, balken, trekstangen en bouten houden de stad bij elkaar. In haar installaties verbergt ze de verbindingen niet, maar toont de stokjes en draadjes, waarmee alles op zijn plaats blijft. Het gaat haar om de wisselwerking tussen de uiterlijke vorm en de verbindingen, in haar werk, maar ook in de stad.
Vanuit dit idee – dat een stad meer is dan een reeks fraaie façades – richt Van Dam zich op die elementen die zich normaliter onder de grond bevinden, zoals buizen, putten en vijverbakken. Meestal worden vijverbakken bedekt met aarde, zodat de bak zelf niet meer zichtbaar is. Alleen zijn functie als waterdichte basis voor een waterpartij is van belang. Het object dient zijn doel buiten het gezichtsveld, net als bij buizen en putten. Van Dam ziet echter de schoonheid van deze objecten.
In de Vleeshal in Middelburg combineerde zij buizen, vijverbakken, kindertenten en zonneschermpjes tot ‘een beweegbare, opvouwbare stad’. Hoewel het publiek de structuur nu van alle kanten kan bekijken, is er voor de kunstenares nog steeds een duidelijke voor- en achterkant.

Van Dam creëert met de voorwerpen uit het stadslandschap in haar schakelingen een nieuw landschap met natuurlijke vormen. Dit bereikt ze door de keuze voor ronde en soepele objecten in combinatie met de manier van presenteren. In het ruimtevullende werk dat Van Dam maakte voor Kunstvereniging Diepenheim waant de bezoeker zich in een oerwoud. Slappe materialen als kabels, elastiek, rubbermatten en gaas hangen omlaag en doen denken aan takken, lianen en bladeren. De bezoeker kan geen afstand nemen, maar wordt omringd door de wervelende structuur. Ook in de film, die in samenwerking met Marcel Prins werd gemaakt, heeft het publiek alleen zicht op fragmenten van de installatie. Van Dam laat de bezoeker dwalen door haar werk, alsof ze door een drukke stad lopen, waarin moeilijk overzicht te krijgen is.

Het is de dynamiek van de stad die Van Dam probeert te vangen. Dit is te zien in haar aandacht voor de verbindingen in de stad, door de achterkant van haar werken niet te verbergen. Ze kiest voorwerpen als buizen, stortkokers en putten, omdat zij iets vervoeren en zij laat de bezoeker dwalen door een overvol landschap.
In navolging van de stad is haar werk zelf ook voortdurend in beweging. In Diepenheim verankerde ze de constructie bovenop het balkon met scheerlijnen, zodat het leek alsof de constructie even is aangemeerd en zo weer weg kan. Dat is typerend voor Karin van Dam. Na afloop van een tentoonstelling hergebruikt ze haar materiaal voor een nieuw werk, ze geeft het terug aan de fabriek en gooit overbodig materiaal weg. De ruimtelijke structuren zet ze vervolgens om naar een ander medium zoals foto of film. Zij kiest hier bewust voor, aangezien deze media andere kwaliteiten aan het werk geven en haar in staat stellen met een lichte bepakking verder te reizen.