Recensie

Maakbaarheid met mate

Nummer 15 van het tijdschrift Open gaat over maakbaarheid. Is dit een ondertussen uitgehold ideaal, of kan het – kritisch tegen het licht gehouden – misschien nieuwe perspectieven bieden voor de 21ste eeuw, vroeg de redactie aan de auteurs.

Maakbaarheid, als de mogelijkheid van het construeren van een betere samenleving – de Engelse term social engineering is wat dat betreft preciezer, werd lange tijd beschouwd als achterhaald ideaal. Welvaartstaat, verzorgingsstaat, de emancipatie van de burger, tja… wie daar nog in gelooft loopt achter de feiten aan. Maar nu er een slang is gesignaleerd in het paradijs van de vrije markt en de kredietcrisis over de aardbol raast, kijkt menigeen weer hoopvol naar de overheid. En eigenlijk is het vertrouwen in de mogelijkheid van het sturen van de samenleving (eventueel op de kleine schaal van een bepaalde doelgroep, een gemeenschap of een wijk) in een gewenste richting nooit helemaal weggeweest.

In zijn bijdrage aan Open beschouwt Wouter Vanstiphout het lot van twee indrukwekkende stedenbouwkundige plannen uit de jaren zestig; het masterplan van Teheran en de satellietstad Bijlmermeer. In beide gevallen werd de oorspronkelijke opzet overwoekerd en aangevreten doordat er een nieuwe ideologische wind opstak. In Iran werd de Sjah afgezet en maakte Ayatollah Komeini korte metten met de ingrijpende moderniseringen die zijn voorganger had ingezet – dus ook met zijn alomvattende plannen voor de aanpassing en uitbreiding van de hoofdstad. Overigens niet door met een nieuw plan te komen, maar door het oude plan als het ware op te eten. 'De hele infrastructuur van regels, ontwerpen, controlerende instanties, draaide op volle toeren, maar dan als een gigantische supermarkt van vrijstellingen', schrijft Vanstiphout, met als resultaat 'één van de meest chaotische, dichtbebouwde, ongezonde, maar tegelijkertijd fascinerende en spectaculaire steden ter wereld'.

De reactie liet iets langer op zich wachten, maar ook in Amsterdam werden de oude idealen uiteindelijk afgeserveerd. De Bijlmer was gebouwd voor de witte Amsterdamse middenklasse, maar werd al snel een vrijhaven voor migranten, eerst uit Suriname en vervolgens uit alle windhoeken van de wereld. Deze mengelmoesbevolking gebruikte de Bijlmer heel anders dan door de planners was bedacht. En 'net toen het wat begon te worden', schrijft Vanstiphout dwars, besloot men rigoureus het roer om te gooien. Daarbij verschoof het geloof in maakbaarheid van fysiek naar sociaal. Althans, de gebouwde omgeving bleef het middel waarmee de vernieuwing werd doorgevoerd, maar het doel van de gehele operatie was een betere beheersing van de bevolkingsamenstelling. Een masterplan werd daarbij niet nodig geacht (de organisch gegroeide stad was het nieuwe ideaal, overigens mogelijk gemaakt door grootschalige sloop) en de nieuwe Bijlmer werd een collage van door verschillende partijen ontwikkelde deelplannen. Maar de afwezigheid van stedenbouw (afgedaan als een achterhaalde topdown strategie die alleen maar ellende heeft gebracht, met de Bijlmer zelf als bewijs) functioneert volgens Vanstiphout als een 'rookgordijn voor de overmaat aan sociaal-economische controle' die de corporaties hebben op de wijk (ze bouwen scholen, kerken, moskeeën, zitten in werkgelegenheidsprojecten, ontwikkelen mee aan winkelcentra, etc). Het probleem van deze nieuwe maakbaarheid, schrijft hij, 'is dat deze zo onuitgesproken en eufemistisch is, maar tegelijkertijd zo krachtig, paternalistisch en onvermijdelijk'.

Terwijl maakbaarheid meestal met het modernistische gedachtegoed wordt geassocieerd, ziet rechtsfilosoof Gijs van Oenen opvallend genoeg de eerste aankondiging van een maakbare samenleving in het Situationisme. Met name Constants project New Babylon weerspiegeld volgens hem een extreme maakbaarheidsgedachte. In deze utopie zou de menselijke arbeid vervangen worden door technologie, waardoor de mens alle tijd krijgt om zich creatief te ontwikkelen. De Situationisten en Constant stonden een gebouwde omgeving voor die mensen zou aanmoedigen om actief hun eigen omgeving te creëren, in plaats van passieve consumenten van functionele ontwerpen te zijn. Dat klinkt als bottom-up vrijheid blijheid, maar de paradox van New Babylon is, meent Van Oenen, dat het spel er planmatig is gefaciliteerd, de situationistische dérive is er tot norm verheven.

Heeft maakbaarheid een toekomst? Voor eenduidige antwoorden moet je niet bij deze Open zijn. De definitie van maakbaarheid verschilt van auteur tot auteur en wat zij leveren zijn vooral analyses van het verleden. Je zou misschien beter kunnen vragen of er een toekomst zonder maakbaarheid bestaat, of een architectuur zonder geloof in enige vorm van 'maakbaarheid' überhaupt mogelijk is. Vanstiphout waarschuwt architecten en stedenbouwers het vormgeven van iconen voor het nieuwste ideaal (creatieve stad, duurzame stad, prachtwijk, etc) niet te verwarren met het daadwerkelijk realiseren van een maatschappelijk effect. Beter zou zijn om te proberen, heel specifiek vanuit de eigen professie, de weerbarstige realiteit van de maatschappij 'te voorzien van nieuwe onderdelen, impulsen, lijnen en plekken, en deze daarmee nog complexer, beter en rijker maken'.

Dat is precies wat het vijftal ontwerp- en onderzoeksbureaus dat zich in Open mag presenteren tracht te doen. Althans, zij ontwikkelen kleinschalige strategieën, leveren commentaar op de (ruimtelijke) actualiteit van de stad en organiseren acties in de openbare ruimte. Sommigen vertonen zelfs de euvele moed om samen met burgers aan de slag te gaan. ZUS, BAVO, Partizan Publik, Flexmens en Dennis Kaspori/Jeanne van Heeswijk – niet zelden geïnspireerd door de Situationisten – ontwerpen geen grote structuren, complexen of utopische vergezichten die moeten leiden tot een betere samenleving. 'Maakbaar met mate' lijkt hun motto. Het is voor deze nieuwste generatie idealisten echter spitsroeden lopen; voor je het weet word je ingekapseld door een gehaaide projectontwikkelaar of ambitieuze gemeenteambtenaar. Gelukkig staat BAVO op wacht; van tijd tot tijd laat dit kritische bureau een waarschuwing uitgaan, om al diegenen (ontwerper, kunstenaar of activist) die in de val van de culturele branding dreigen te vallen alert te houden.