In de recent verschenen monografie Soeters Van Eldonk architecten 1995 – 2009. Dialoog met mensen en plekken worden circa 50 projecten gedocumenteerd en besproken in een drietal teksten. Helaas zijn vorm en inhoud braver dan de besproken belhamelarchitectuur zelf. De architectuur van Soeters Van Eldonk verdient een meer kritische en onafhankelijke behandeling.

Kasteel Leliënhuyze, Haverleij
Met toenemende regelmaat, ik schat dat we inmiddels op een frequentie van één per maand zitten, verschijnt er in Nederland een 'monografie' van een nog volop in de praktijk staand architectenbureau. Als er de laatste vijfentwintig jaar iets wezenlijk veranderd is in de architectuur, dan is het met alle andere media-aandacht die toenam – die enorme hoeveelheid boeken met het oeuvre van een architect als onderwerp. Het fenomeen op zichzelf is niet zo bijzonder, ook zeventiende-eeuwse architecten lieten, als ze met hun werk een flink kapitaal hadden verdiend, fraaie boekwerken maken met platen van al het moois dat ze hadden ontworpen. Soms ging een dergelijke uitgave gepaard met een architectuurtheoretisch betoog, en een aantal van die boeken lezen we daarom nog steeds. Vaker werden ze gebruikt en soms ook vooral bedoeld – als voorbeeldboeken voor mindere goden. Van een goede architect kon je door de plannen te bestuderen en gedeeltelijk te kopiëren de eigen vakbekwaamheid verhogen. Altijd waren die boeken natuurlijk ook bedoeld om een veer in eigen derrière te steken en de opdrachtgevers te behagen, je investeerde niet voor niets een kapitaal in bedrukt papier. Die drie functies van de architectenmonografie – theoretiseren, tot voorbeeld dienen en behagen – zijn nog steeds aan de orde, meer smaken zijn er niet. Helaas is het tegenwoordig maar al te vaak dat de nadruk ligt op de laatste, minst interessante functie; het behagen van ego en opdrachtgevers. Van een echt nuttig voorbeeldboek voor de vakgemeenschap is haast nooit meer sprake, van een architectuurtheoretisch vertoog anders dan in dienst van de behaagfunctie evenmin.
Ook de onlangs verschenen monografie over het werk van Soeters Van Eldonk Architecten breekt niet met deze primaire behaagfunctie. Helaas, want Sjoerd Soeters (en met hem zijn bureaupartner Jos van Eldonk) is een uiterst vakkundig architect en een verrijking van het palet van architectuur in Nederland. Het bureau produceert veel, dus er zit ook minder werk tussen, maar projecten als het Circus in Zandvoort, Mariënburg in Nijmegen, de Parade in Nootdorp, Zwanenwoud in Heerenveen, Java-eiland en Haverleij, behoren tot de projecten die over vijftig jaar waarschijnlijk als exemplarisch voor een specifieke houding in de architectuur en stedenbouw zullen worden gezien. Zon oeuvre verdient meer dan alleen veren, daar wil je meer van weten: de werkwijze, de typologie, de verworpen alternatieven, de schetsen, de onderhandelingen, de gesprekken – Soeters laat zich er graag op voorstaan dat hij bouwt wat 90% van de gemeenschap wil; hoe doet hij dat toch? Kortom de details – in alle opzichten, want Soeters is ook een kundig vakman die met alledaags materiaal, bijzondere details en constructies maakt – om het te begrijpen, om er van te leren.
Van dat alles is weinig tot niets te vinden in de monografie die niet is voorzien van een voorwoord waarin het hoe en waarom wordt uitgelegd. Waarom en voor welke doelgroep is dit boek bijvoorbeeld gemaakt? Als daar onomwonden was gesteld: voor mij, de architect, en voor de opdrachtgevers, dan was het duidelijk geweest, en in dat opzicht voldoet het boek volkomen. En voor alle duidelijkheid; daarin is dit boek geen uitzondering, het geldt evengoed voor 90% van die andere recente monografieën. Het is de standaard geworden.

Stadhuis Zaandam
Misschien moet ik het hier bij laten. ArchiNed wordt voornamelijk gelezen door vakpubliek. Daar is dit boek kennelijk en jammer genoeg niet voor bedoeld, dus helaas. Maar zo zit het toch niet helemaal. Ten eerste verschijnt dit boek bij SUN, een gerenommeerde uitgeverij met een traditie van architectuurtheorie en voorbeeldboeken. Zoiets schept verwachtingen. Bovendien is het boek voorzien van drie teksten die zich vooral op vakgenoten en critici richten en waar de gemiddelde opdrachtgever weinig aan zal hebben. Dus stiekem toch voor ons bedoeld.
Als voorbeeldboek voor collegas lijkt het boek op het eerste gezicht best bruikbaar. Het bestaat immers voor het grootste deel uit projectdocumentatie. Meer dan vijftig projecten worden behandeld, met per project een korte tekst, fotos, een paar plattegronden en af en toe wat referentiebeeld. Maar waarom zo veel? Je krijgt nu zelfs bij een zo veelzijdig en eclectisch oeuvre als dat van Soeters Van Eldonk – na een tijdje bladeren zowaar het gevoel dat je het allemaal al eerder hebt gezien. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Waarom niet gekozen uit een tiental exemplarische projecten en die dan uitgebreid behandelen?
De teksten dan, hebben we daar wat aan? De drie auteurs: Peter Buchanan, Hein van Dongen en Hans Ibelings hebben zich helaas laten meeslepen in de algemene behaagtrend. Van kritische afstand is nauwelijks sprake. Dat is gebruikelijk geworden, maar jammer is het wel. Het was interessanter geweest als Soeters tenminste een van de drie auteurs had aangemoedigd tot een kritische en onafhankelijke visie op zijn werk. De opdrachtgever leest die teksten toch niet, dus wat maakt het uit. Zelf is Soeters immers ook niet te beroerd om werk van anderen onafhankelijk en vooral kritisch te bespreken als het hem zo uitkomt.
Niet dat de teksten onkritisch zijn. Integendeel, het zijn wel degelijk drie kritische beschouwingen, maar dan niet kritisch ten opzichte van het werk van Soeters Van Eldonk, maar kritisch ten opzichte van een vermeende vijand van het bureau: het modernisme, de architectuurkritiek, de buitenstaander. En daarin volgen de auteurs braaf de retoriek waarmee Soeters zelf zijn werk altijd verdedigd. Wie wel eens een lezing of presentatie van Soeters heeft gehoord, kent de sneren richting kritiek en modernisme maar al te goed. Door zichzelf – niet zelden met superieure humor – bij voorbaat in een underdog positie te zetten, "De kritiek is tegen me, maar dat interesseert me niet, ik bouw voor het volk en mijn opdrachtgever", pareert hij diezelfde kritiek zonder er daadwerkelijk inhoudelijk op in te gaan. Handig en slim is het natuurlijk wel, maar ook wel een beetje potsierlijk voor een architect die al vanaf zijn allereerste project alle aandacht van de vakpers en van diezelfde kritiek heeft gekregen en die altijd netjes in jaarboeken en gidsen wordt opgenomen. Soms kan Soeters uiterste subtiel te werk gaan, maar net zo vaak is het werk totaal over the top en outrageous. Wie dergelijke uitgesproken provocerende statements in de openbare ruimte zet, moet niet gaan zeuren over een kritisch weerwoord. Sterker nog, het zou hebben getuigd van een werkelijke superioriteit over de kritiek als een dergelijk belhamelgedrag ook in de teksten naar voren was gekomen.

Villa Luyt, Bergen
Jammer dus dat de auteurs niet wat meer afstand nemen van Soeters retoriek. Het eerste stuk van Peter Buchanan zet de toon en is daarin het meest uitgesproken: Boosaardige reacties en moedwillig onbegrip van collegas en critici en vergelijkbare beschuldigingen zonder bronvermelding worden vervolgens door hem ontkracht. Zo doe je dat: bedenk een onzinnige kwalificatie, uit het als een veelgehoorde, algemene kritiek op het werk, maak duidelijk waarom het evidente onzin is en je hebt de lezers al bij voorbaat op je hand.Hans Ibelings en Hein van Dongen maken het wat betreft een dergelijke al te gemakkelijke redeneertrant minder bont, maar volgen evengoed Soeters' eigen verhaal, zonder daarbij kritische kanttekeningen te plaatsen. En ook zij bouwen hun stukken op vanuit een kritiek op de ander. Volgens Hans Ibelings zou er een architectuur zijn waarbij sprake is van autarkisch zwijgen en een monoloog, om vervolgens uit een te zetten dat de architectuur van Soeters Van Eldonk daarentegen luistert en antwoord en de dialoog aangaat. In Van Dongens tekst, een kritiek op de Cartesiaanse Architectuur, tegen het modernisme, voor een empirische, fenomenologische architectuur, wordt de naam Soeters nergens genoemd. Toch staat deze tekst niet zo maar in dit boek, impliciet is het verdediging van de architectuur van Soeters Van Eldonk. Die zou dan empirisch en fenomenologisch zijn en de ander, het Cartesiaans modernisme, louter rationeel en dus onmenselijk.
Het wachten is dus nog steeds op een volwassen kritiek op het werk van Soeters. Een tekst die uitgaat van het werk zelf en die zich daarvoor niet hoeft af te zetten tegen de al lang doodverklaarde uitwassen van het modernisme ook door recente modernisten- van een eeuw geleden. Neem desnoods zon boosaardige en moedwillig onbegrepen kritiek van een criticus van naam en faam en fileer deze dan maar eens tot op het bot. Het zou interessant zijn om eens te horen waar de overeenkomsten liggen tussen Soeters en Le Corbusier, of wat mij betreft Rem Koolhaas. Hoe moeten we het werk zien in internationaal verband, of hoe verhoudt het werk van Soeters zich tot andere eclectici als Molenaar en Van Winden? Als Soeters' gebouwen spreken, wat vertellen ze dan?