Feature

Wie kijkt er naar de kwaliteit van de openbare ruimte?

Rotterdam stond eind januari in het teken van het Internationale Film Festival. Dit jaar draaiden niet alleen films in (bioscoop)zalen, op de gevels van drie gebouwen werden films geprojecteerd als onderdeel van het ‘Size Matters’-programma. Met dit programma wilde het IFFR een bijdrage leveren aan het debat over de betekenis en invloed van oprukkende schermen in het dagelijks leven.

De gevelprojecties van het ‘Size Matters’-programma op onder meer het Shell-gebouw en Nationale Nederlanden noopten helaas niet tot discussie. Bezoekers en bewoners van de stad zagen de projecties eerder als een van de vele reclame-uitingen voor het festival. Eigenlijk leidden de culturele schermen toegepast voor commerciële doeleinden juist tot het tegenovergestelde effect, ze werden als commerciële ruis nagenoeg genegeerd. Ook lezingenavond ‘The Big Picture’ in het NAi, waar dit verslag over zou moeten gaan, entameerde geen discussie. En dat is jammer want het onderwerp blijft actueel.

Het is immers overduidelijk dat het aantal schermen toeneemt en de omvang en de mogelijkheden steeds verder worden ontwikkeld. Reclamemakers en liefhebbers van elektronische gadgets zullen likkebaarden bij de technologische vooruitgang, terwijl ontwerpers, sociologen en andere disciplines die zich bezighouden met openbare ruimte de opmars kritisch volgen. In 1984 had Paul Virilio het in ‘De overbelichte stad’ over special effects die de waarneming van de omgeving aantasten. Daarbij vraagt hij zich af in hoeverre de bebouwde structuur van de stad dit soort toevoegingen aan kan.

In de praktijk blijkt dat de schermen de (openbare) ruimte steeds meer beïnvloeden. Zo leidde het scherm op het gebouw van Renzo Piano op de Kop van Zuid in Rotterdam tot verhitte reacties van omwonenden. Ze vonden het groene licht te fel en bovendien de projecties te stompzinnig. Het scherm weghalen was geen optie; het vormde het gezicht van het gebouw. De intensiteit van het licht werd aangepast en langzaamaan verstilde de kritiek. Nog steeds kan worden afgevraagd of dit scherm een betekenisvolle toevoeging is, of de beleving van de openbare ruimte is veranderd?  
Een beter voorbeeld is de projectie van een aantal jaar geleden op treinstation Schiphol. Niet dat de inhoud – een ‘loop’ van een douchende man – veel diepgaander was dan de groene pixels van Piano, maar het kunstwerk van Marijke van Warmedam stoorde niet. Blijkbaar konden de reizigers die wachtten op de trein deze afleiding wel gebruiken.
De invloed van het scherm kan zelfs nog groter zijn als de inhoud er wel toe doet. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een overgangsgebied transformeert tot een verblijfsgebied. Dit verschijnsel deed zich voor in de hal op Utrecht Centraal waar reizigers bleven staan om op het enorme scherm de inauguratie van Barack Obama te volgen.

Wat de betekenis is van de opkomst van schermen in de openbare ruimte voor de ontwerpdiscipline bleef onbesproken op de lezingenavond ‘The Big Picture’ in het NAi. Juist hier zou een vakdebat met praktijkvoorbeelden onderlegd met het theoretische discours op zijn plaats zijn. Moeten we bijvoorbeeld schermen verbannen worden of moeten we de veranderingen volledig  accepteren? Volledige acceptatie van de ‘screens’ zou betekenen dat gebouwen eruit gaan zien als schermen en andersom. Het scherm wordt niet aan een gevel geplakt, maar is onderdeel van het gebouw, zoals bij de Rotterdamse Kunsthal, of is het imago van het gebouw geworden, zoals bij de Allianz Arena in München.

En wat betekent dit voor de openbare ruimte? Op welke manier blijft de kwaliteit van openbare ruimte bewaard bij een (wild)groei aan schermen? Wordt de openbare ruimte straks alleen begrensd door schermen? Zijn er ruimtes die zich juist lenen voor schermen en projecties, en zo ja wat zijn de kenmerken daarvan? Bepaalt de inhoud op het scherm de kwaliteit van de openbare ruimte? Welke inhoud, schermen en projecties lenen zich als toevoeging op de openbare ruimte? Moet er integraal ontworpen worden aan de openbare ruimte door ontwerpers, kunstenaars, filmmakers en reclamemakers?

Genoeg stof dus voor discussie, en zo hebben de gevelprojecties alsnog – zij het indirect – het debat over de invloed en betekenis van ‘screens’ aangewakkerd.