Feature

Redactioneel architect

Joost Grootens gaf in het kader van de lezingenreeks Spellbound van de BNO een presentatie van zijn werk. In zijn lezing I Swear I Use No Art At All toonde hij zich een architect-turned-graphic-designer die vanuit een architectonische visie boeken over architectuur ontwerpt.

Joost Grootens studeerde in 1995 af aan de Rietveld Academie. Hoewel hij zijn carrière als architectonisch vormgever niet onverdienstelijk begon, belandde hij na enkele jaren toch in het boekenvak. Deze keuze werd deels ingegeven door één van zijn fascinaties: de representatie van architectuur. Die fascinatie illustreert hij met een analyse van twee architectuurfotoboeken over respectievelijk Sanaa en Peter Zumthor. Hoe ziet een architect zijn eigen gebouw het liefst afgebeeld? Hoe verhoudt de fotograaf zich tot de architect in de representatie van hun namen op de titelpagina? Worden hun gebouwen vanuit esthetisch of functioneel oogpunt gefotografeerd? Wordt de architect als kunstenaar neergezet door de fotograaf of draait het om de fotograaf als kunstenaar?

Grootens heeft ondertussen tientallen publicaties ontworpen, maar zijn hart ligt bij het maken van atlassen. Hoogtepunten in zijn oeuvre zijn tot dusver de Metropolitan World Atlas (2005) en de Vinex Atlas (2008), beide publicaties waarin enorme hoeveelheden complexe informatie visueel (en daardoor intuïtief toegankelijk) zijn gemaakt. Het prettige aan het maken van een atlas is volgens Grootens dat je als ontwerper gebruikt maakt van de kennis en verwachtingspatroon van de lezer om complexe informatie over te dragen – in een atlas verwácht je nu eenmaal kaarten en grafieken. Deze worden door Grootens en zijn studio vormgegeven en daarbij wordt niets aan het toeval overgelaten. Van de 900 uur (!) die Studio Grootens heeft besteed aan het ontwerpen van de Metropolitan World Atlas zijn 600 uur in het vervaardigen van de kaarten gaan zitten.

In een tijd waarin alles op internet kan worden opgezocht, dient de vraag zich aan of het nog wel zin heeft om informatie op een dergelijke manier te presenteren. Waarom geen dynamische en interactieve Metropolitan World Atlas? Steden veranderen immers voortdurend. Is het nog wel nodig dit soort arbeidsintensieve boeken te maken? Deze vraag heeft Grootens vaker voor zijn kiezen gehad. En hij heeft er zijn eigen antwoord op ontwikkeld: als informatie overal is, dan is het de taak van de ontwerper om indexen te maken. Daarop valt weinig af te dingen. Maar waarom geen dynamische indexen maken?

Voor Grootens is het antwoord op deze vraag ook een esthetisch antwoord. 'Tot 1975 waren atlassen mooi om naar te kijken, omdat ze in volvlak kleuren werden gedrukt. Daarna werden ze lelijk. Ze werden vanaf toen fullcolor gedrukt en zodra je een beetje inzoomt op details van een kaart zit je de hele tijd tegen zo'n rasterpunt aan te kijken'. Om die reden stelt Grootens per publicatie zijn eigen palet van drukkleuren samen, in plaats van het industriële standaard van CMYK oftewel cyaan, magenta, geel en zwart, waarmee kleuren gemengd worden door ze te rasteren. Dit stelt hem in staat om kleine details, zoals icoontjes en lijnen van een kaart in volvlak kleuren te drukken zodat details beter zichtbaar blijven en de kleuren intenser worden. Als er al een raster nodig is, dan wordt dat door de studio liever zelf ontworpen. Zo werd er voor de Vinex Atlas een speciaal random raster ontworpen om gemeentelijk groen aan te geven en een mathematisch raster om parkeerplaatsen aan te geven. Om kleursamenstelling, papier en vormgeving af te stemmen wordt veel tijd besteed aan het maken van kleurproeven op de drukpers, een uitermate kostbaar proces.

Een ander voorbeeld van het bewust inzetten van drukkleuren laat hij zien aan de hand van de Limes Atlas, een atlas over archeologische opgravingen op de grens van het Romeinse rijk die ooit dwars door ons land liep. In deze atlas kende Grootens consequent de kleur goud toe aan alle teksten, bijschriften en afbeeldingen die direct verwezen naar het Romeinse rijk. Het goud reflecteert het licht en komt bij de juiste lichtinval bijna los van het papier. Dat geeft niet alleen een ruimtelijk effect, maar helpt de lezer ook bij het tot zich nemen van de informatie.

Maar het produceren van mooi verzorgd en kostbaar drukwerk is voor Grootens geen doel op zich. Het gaat hem ten allen tijde om het overbrengen van een idee. 'Ik zie boeken graag als manifest', verteld hij, 'Zo'n Metropolitan World Atlas bijvoorbeeld is een manifest over wat een stad nou eigenlijk is'. De tactiele ervaring versterkt dit effect en vergroot de houdbaarheidsdatum van de publicatie.

Regelmatig gebruikt Grootens het woord 'schaal', waar traditionele grafisch ontwerpers het over 'hiërarchie' zouden hebben. Waar het woord hiërarchie vooral het denken in twee dimensies representeert, staat het woord schaal voor het denken in ruimtelijkheid. Al zijn de pagina's in Grootens' boeken nog zo plat, hij behandelt ze alsof het driedimensionale ruimtes zijn.

Toen hij net begon met het maken van boeken, wist hij niet goed of hij zichzelf nou grafisch ontwerper moest noemen. Inmiddels gebruikt hij de term redactioneel ontwerper. Problematisch verschijnsel van dat genre binnen het ontwerpen is dat je, hoe ingrijpend je ook bij de inhoud van een project betrokken bent, tijdens de lancering van het boek altijd wordt weggezet als 'de grafische jongen' die 'de lay-out heeft verzorgd'. Moeten ontwerpers zich dit als een les in nederigheid laten welgevallen of moet de uitgeverswereld nog steeds wennen aan een nieuw soort ontwerperschap? Misschien moet Grootens zichzelf Redactioneel Architect gaan noemen.