Feature

Structuur zichtbaar maken, daar gaat het Hans van Heeswijk om

Wat hebben vliegen in een Catalina, een schoolroute door een jaren ’50 wijk, Carel Weeber, Aldo van Eyck en de Hermitage met elkaar gemeen? Het zijn alle ingrediënten uit het leven en werk van architect Hans van Heeswijk. Op 5 mei verzorgde hij de door ARCAM georganiseerde theatrale lezing in de Brakke Grond te Amsterdam. Een charmante spreker die als architect perfectionisme nastreeft.

In chronologische volgorde vertelde Van Heeswijk een verhaal over hoe zijn interesse voor bouwen en bouwkunst werd gewekt, wie zijn helden zijn en in welke projecten dit alles heeft geresulteerd. Het begon voor hem allemaal op 1 september 1958, de allereerste schooldag die aanving met een wandeling van twintig minuten van huis naar school. Deze wandeling door de wijk Boeimeer werd vier keer per dag, al dan niet in tegengestelde richting, iedere schooldag, de hele schoolperiode lang afgelegd. De tochten door de in aanbouw zijnde wijk waren geweldig spannend, ‘iets wat je dagelijks meemaakte lag heel dichtbij de grote doos Lego die we thuis hadden’. Een andere markerende ervaring was vliegbasis Gilze Rije. Als zoon uit een gezin van acht kinderen werd hij regelmatig door zijn vader meegenomen om vluchten te maken in een Catalina. Dat betekende, behalve het met kotszakken overleven van de vlucht, spelen in de hangars tussen de karkassen van de vliegtuigen die daar opgesteld stonden. Deze vliegtuigen zijn volgens hem de hightech avant la lettre die ten grondslag ligt aan de architectuurstroming van de jaren ’80.

De tentoonstelling Bouwen ’20-’40: de Nederlandse bijdrage aan het Nieuwe Bouwen (1971 in het Van Abbemuseum) deed Van Heeswijk uiteindelijk besluiten om bouwkunde te gaan studeren. Hij maakte er kennis met gebouwen als Sanatorium Zonnestraal en besefte dat bouwen ook het ‘in elkaar knutselen van beton, staal en glas’ betekent. In de tijd dat hij begon met studeren was bouwkunde vooral een maatschappelijk vak geworden, de woningnood moest worden opgelost. Van Heeswijk ging stage lopen bij Carel Weeber en werkte daar uiteindelijk een jaar lang. ‘Carel Weeber is een aardige en slimme man die mooie projecten heeft gemaakt zoals het paviljoen voor Osaka en een zomerhuisje voor zijn familie.’ Maar dat volgens Weeber de detaillering van een project overgelaten moet worden aan diegene die het plan daadwerkelijk bouwt, namelijk de aannemer, ging hem tegenstaan. Misschien wel erg efficiënt, maar volgens Van Heeswijk resulteert het in onbevredigende projecten. Ofwel: ‘Je kan er een mooie auto van kopen, maar die heb je vervolgens ook nodig om met een grote boog om je projecten heen te rijden.’

Tussen 1980 en 1984 werkte hij bij Aldo van Eyck, de tegenhanger van Weeber. ‘Van Eyck bleef juist tot het laatste schroefje betrokken bij het project.’ Die mentaliteit is hij in zijn eigen werk ook blijven nastreven. Naast zijn twee leermeesters laat hij werk zien van architecten die hij tot zijn helden rekent, hoofdzakelijk modernisten of architecten die door het modernisme zijn beïnvloedt als Duiker, Rietveld, Mies van der Rohe, Frey, Bo Bardi, Eames, Terragni, Taniguchi en Koenig. Hij bewondert ze om de bevrijdende onconventionele manier, los van de traditionele bouwkunst, waarop ze nieuwe oplossingen hebben uitgevonden. De getoonde projecten zijn zowel staaltjes van uitmuntend perfectionisme als van technisch vernuft. Zoals de Villa Girasole van de Italiaanse betonconstructeur Angelo Invernizzi, een huis met een L-vormige plattegrond dat in de jaren ’30 gebouwd is op een rond plateau. Op twintig grote treinwielen kan het huis in negen uur tijd 360 graden draaien, om als een zonnebloem de zon te volgen. ‘Als je een goed idee hebt en je houdt vol, dan kan het!’ Het is één van de leukste projecten die de spreker in zijn leven heeft gezien. Het doet hem denken aan scheepsbouw- en offshore-projecten. ‘Die worden bijna vanzelf mooi door ze gewoon functioneel in elkaar te zetten, ze zijn poëtisch in hun nuchterheid.’

In 1985 begint Van Heeswijk zijn eigen bureau. Al bij het eerste project, een politiebureau voor Volendam, ervaart hij dat plannen door de in ons land heersende kruideniersmentaliteit flink kunnen veranderen. ‘Nederlanders bouwen zoals ze bij de Albert Heijn boodschappen doen, men haalt het goedkoopste product uit het rek en kijkt pas thuis wat je er eigenlijk mee kan doen.’ De truc is om een goedkoper bouwmateriaal voor te stellen dan het gangbare metselwerk, zodat je meer geld overhoudt voor de detaillering.

De architect prijst zichzelf gelukkig met een breed scala aan ontwerpopdrachten, van bruggen tot woningbouw, van gemeentehuis tot museum. Hij schroomt niet daarbij de details aan te wijzen waar het, door externe factoren, juist mis ging. Met als klapper de wildroosters die zijn aangebracht bij zijn ecoduct bij Son. De projecten die Van Heeswijk verder nog laat zien zijn de uitbreiding en nieuwbouw van gemeentehuis met openbare bibliotheek van Heerhugowaard, het nieuwe gemeentehuis van Lansingerland, het Graphic Design Museum te Breda en de Hermitage van Amsterdam. Stuk voor stuk projecten waar zijn zorgvuldige manier van werken vanaf te lezen valt.

Een werkwijze die na afloop van de lezing uit het publiek reacties oproept als: ‘Waar zit je twijfel als architect’ en ‘Ik mis een knipoog naar de toekomst’. De spreker wordt zelfs conventioneel genoemd, ‘bevrijdend conventioneel’, dat wel. Van Heeswijk verwoordt het als volgt: ‘Mijn ambitie is een nieuwe logica, een nieuwe hiërarchie in het complex aan te brengen. Dat vind ik veel belangrijker dan dat een gebouw een iconische waarde krijgt. Dat het daar tegenwoordig steeds meer om gaat vind ik kwalijk, want het schaadt de samenhang van de stad. De twijfel is of ik die logica er in krijg.’