Feature

Het perspectief van windenergie

Donderdagavond 14 mei was het NAi het toneel van een vakdebat over windenergie. Zwaargewichten uit de wereld van de ruimtelijke ordening zoals Dirk Sijmons (HNS), Liliane Geerling (BVR) en Art Zaaijer (OMA) gingen op uitnodiging van Yttje Feddes, Rijksadviseur voor het landschap, in op de ontwikkelingen rondom windturbines.

Zeekracht Masteroplan Noordzee – beeld OMA

Meer molens, meer problemen 
Het debat vormt de aftrap voor het Nationaal Perspectief Windenergie dat dit jaar zal worden opgesteld, met als opgave het realiseren van 6000 MW op zowel zee als land voor 2020. In deze tijd, waarin de begrippen als duurzaamheid, kredietcrisis en klimaatsverandering zelfs zijn doorgedrongen tot borreltafel en koffieautomaat, lijkt de windmolen niets meer in de weg te staan. Toch gaat alles minder snel dan verwacht.
Veel van de problematiek van windmolens hangt samen met schaalvergroting. De grotere hoogte van de molens zorgt ervoor dat de onderlinge afstand ook groter wordt, de afstand moet namelijk minimaal vier keer de masthoogte zijn. Kortom de impact van windmolens neemt zowel in hoogte als oppervlakte toe. In ons dichtbevolkte en platte land zorgt dit voor een toenemende weerstand. Hoe kun je dan toch meer megawatt realiseren?

Het is intussen twee jaar geleden dat Dirk Sijmons als rijksadviseur van het landschap het advies Windturbines in het Nederlandse landschap aan de ministers Cramer, Verburg en Van der Hoeven aanbood. In een soort nabeschouwing op eigen werk vat Sijmons het advies nog een keer samen. Hij gaat daarbij vooral in op de semantiek; welke betekenis verbinden mensen aan het beeld van een windmolen? Er heerst veel weerstand bij burgers en bestuurders en deze berust niet op rationele argumenten. Een gevoel van noodzaak ontbreekt. Het belang van de windmolen moet deze 'Don Quichottes' duidelijk worden gemaakt. 'Maar,' zegt Sijmons, 'de ruimtelijke ontwerpkant speelt hierin geen hoofdrol'. 

Liliane Geerling, die Riek Bakker vervangt, toont een studie die juist ingaat op de betekenis van de windmolen. De zichtbaarheid van de molen wordt uitgebuit om de relatie tussen het industriële productielandschap en de molen te laten zien. Industrie heeft immers energie nodig en de molen levert deze. Een voordeel is dat plaatsing in een dergelijke landschap weinig aanleiding geeft tot burgerprotest. Zo kan rond de 5000 MW gerealiseerd worden, als er tenminste minder strenge veiligheidsvoorschriften en meer meewerkende partijen zijn.

De aanpak van OMA in het door Art Zaaijer gepresenteerde plan Zeekracht lijkt op een verder uitgewerkte versie van het meer schematische plan NL Windpark van MVRDV. De opgave voor een windmolenpark op zee wordt door OMA opgerekt en omgezet naar een breed perspectief voor de opwekking van duurzame energie in de Noordzee. Op termijn kunnen daar ook andere vormen van energieopwekking een plek vinden, zoals energie uit stroming, zoet/zout, warmte, wierteelt, aardgas en golfslag – op die schaal wordt het ook echt iets. De ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt door een ringstructuur van huidige en nieuwe windmolenparken op zee aan elkaar te koppelen. Niet alleen Europa zou hiervan kunnen profiteren, er wordt al gekeken of zonne-energie uit Noord Afrika aangetakt kan worden op deze structuur. Met het bericht van 17 juni dat Duitse bedrijven 400 miljard willen investeren in zonne-energie uit de Sahara klinkt dit opeens vrij concreet. Met deze visie wordt de discussie verlegd van de zichtbaarheid van windmolens naar een discussie over toekomst van duurzame energie.

Sprawl
Het lijkt erop dat er met de aanstelling van een Task Force voor de winning van windenergie op zee en een onderzoek naar de aansluiting op het energienet op land, beweging komt in de ontwikkeling ervan. Door de relatieve onzichtbaarheid van windmolens op zee spelen zaken als semantiek er nauwelijks en zijn grootschalige parken ineens aan te leggen. Dit betekend niet dat dit de makkelijkste weg is: kaarten laten zien dat er ook op zee geen tabula rasa bestaat.
Het echte probleem is nog altijd de realisatie van windturbines op land. Een goed voorbeeld hiervan zijn de plukjes van vier molens die op plekken waar weinig weerstand is in het landschap verschijnen, omdat er geen MER aanvraag voor nodig is. Er wordt vanuit de vakwereld al jaren voor gepleit om windmolens zo op te stellen dat ze structuren in het landschap accentueren. Maar door de kleine aantallen kunnen ze niet worden gekoppeld aan een landschappelijke structuur van formaat. Zo ontstaat er een sprawl van molens. Om dit tegen te gaan is in het advies van 2007 al een voorstel gedaan voor het instellen vides; gebieden waar verbod op molens komt om de open ruimte te beschermen. Vooralsnog is dit voorstel niet uitgewerkt, een verbod vraagt immers om alternatieve locaties.
 
In het algemene debat vallen er twee dingen op. De studies richten zich vooral op grootschalige windparken, bij voorkeur op zee. Een blik op de kaart leert echter dat de molens nu vooral aan de randen van Nederland staan, in de open, agrarische landschappen waar Holland trots op is en internationaal om bekend staat. Veel van deze windmolens zijn in handen van boeren. Zij verdienen een aanzienlijk deel van hun inkomen met wind en zijn zo in staat de beroemde landschappen te onderhouden. Ironisch genoeg wordt er tegelijkertijd door veel mensen geklaagd dat de molens de open landschappen vervuilen. Dit dilemma blijft nu liggen. Als je bedenkt dat 85% van het opgestelde vermogen afkomstig is van agrariërs en dat deze beroepsgroep meer dan de helft van het Nederlandse grondoppervlak in handen heeft, is het vreemd dat een ambitieus plan voor deze opgave ontbreekt.
Verder lijkt het dogma, dat windmolens altijd moeten worden gekoppeld aan zee en open polders, in Nederland onverminderd te bestaan, terwijl de nieuwe generatie molens dit verschil overbodig maakt. Het rendement is door de hoogte in heel Nederland ongeveer gelijk. Ervan uitgaande dat de visuele impact minder groot is in een besloten kleinschalig landschap, is het interessant om te onderzoeken wat het betekend als ook de zandgronden van 'hoog' Nederland in de opgave worden meegenomen.
Wil het Nationaal Perspectief Windenergie net zo’n succes worden als bijvoorbeeld Panorama Kraayenhoff voor de Hollandse Waterlinie dan zal er eerst een duidelijke visie moeten komen op bovenstaande vraagstukken.