Op 4 en 5 juni organiseerde het International New Town Institute (INTI) haar tweejaarlijkse congres. De eerste dag werd afgesloten met drie voor het publiek toegankelijke lezingen en een debat in het Theater van Almere onder de titel The Planned versus the Unplanned. Drie architecten waren uitgenodigd om een bijdrage te leveren: Anne Lacaton van Lacaton & Vassal, Sam Jacobs van FAT Architects en Jord den Hollander.
Om met de laatste spreker van de avond te beginnen, Den Hollander vertoonde er voor het eerst zijn film over de New Town Tema, de tweede stad van Ghana, die hij in samenwerking met Michelle Provoost, directeur van het INTI, heeft gemaakt. Het is de eerste in een reeks documentaires over New Towns, waarin hij wil laten zien hoe het alledaagse leven bezit neemt van geplande omgevingen en deze nuanceert. Tema, een stad naar een plan van Doxiades, is eenvoudig van opzet: haven, industrie, woningen en een dam in de rivier voor de energievoorziening. Bij toeval liep Den Hollander er de lokaal bekende radio-dj Dr. Duncan tegen het lijf. Hij besloot hem te volgen. Die keuze is logisch (andere contactpersonen lieten het afweten en deze toevallige ontmoeting bood nieuwe perspectieven), maar tegelijkertijd discutabel. Dr. Duncan is te populair om ons daadwerkelijk een blik op het alledaagse leven te gunnen. Hij is vooral zelf, lopend en rijdend, in beeld. Een voorbeeld van deze mislukte strategie is een bezoek aan zijn oude school. Dr. Duncan komt de klas binnen, neemt het geklap en de herkenning in ontvangst, zingt een liedje dat hij er als kind leerde en vertrekt weer. De kijker blijft gedesillusioneerd achter. Hoe brengen deze kinderen de schooldag door? Wat is de invloed van het gebouw? Je krijgt er niets van te zien.
Tussen de bedrijven door is nog wel te zien hoe mensen zich de stad toe-eigenen. Daarbij wordt ook duidelijk dat een krachtige overheid die de publieke belangen behartigt ontbreekt: de straatverlichting doet het al lang niet meer en het park is grotendeels volgebouwd met (illegale) woningen. Den Hollander heeft de valkuil om deze ontwikkelingen al dan niet in de vorm van sloppenwijken als ultieme informele architectuur te bewieroken, weten te ontwijken. Moderator van de avond, Arjen Oosterman, had het publiek daarvoor al bij voorbaat gewaarschuwd. Natuurlijk kun je leren van de rijke sociale verbanden in dergelijke wijken maar ze prompt bombarderen tot voorbeelden voor onze Westerse steden getuigt van grote decadentie en weinig compassie met de bewoners.
Film is een uitermate geëngageerd medium, maar is architectuur dat ook? Op zijn minst kan de ontwerper geëngageerd zijn, betrokken op urgente kwesties, en hij kan antwoorden ontwikkelen of alternatieven tonen. Daarmee is het werk van Lacaton & Vassal zeker gekarakteriseerd. Anne Lacaton toonde het onderzoeksproject Plus, waarin het bureau denkend vanuit de woning verbeteringsvoorstellen doet voor de befaamde Franse banlieues. Waar bestaande plannen telkens uitgaan van grootschalige herstructurering – lees: het neerhalen van de flatgebouwen en het terugbouwen van laagbouw en het privatiseren van de openbare ruimte – daar concentreerde Lacaton & Vassal zich op het denken vanuit de kleinste eenheid in de bestaande structuren. Reconstructie is vooral destructie, en destructie is geweld: ‘Zelfs al zijn het niet de beste omstandigheden om te leven, het is onmenselijk om al deze bewoners, die er geboren en getogen zijn, naar elders te verhuizen. Reconstructie is niet alleen het omverhalen van fysieke structuren, maar vooral ook de destructie van sociale structuren die in de loop der tijd gegroeid zijn,’ stelde Lacaton. Volgens haar verbetert de kwaliteit van leven van bewoners vooral als hun directe woonomgeving de appartementen zelf wordt aangepakt. Overigens zijn er los van de morele en sociale toespitsing van de opgave ook architectonische, ecologische en economische redenen om uit te gaan van behoud.
De strategie van Lacaton & Vassal is allereerst gericht op het toevoegen van een gevoel van luxe door het openbreken van de appartementen. Veel van de woonflats in de banlieue hebben zeer kleine ramen en nauwelijks buitenruimte, terwijl mooie balkons en uitzicht het leven al flink kunnen veraangenamen (wat in het onderzoek plus overtuigend wordt gepresenteerd met referenties naar de befaamde case-study-houses in Los Angeles). Lacaton & Vassal blijven niet bij dit schaalniveau, ook de flatgebouwen zelf worden verbeterd: ruime entrees gekoppeld aan mooie tuinen, eerste verdiepingen die andere functies (kantoren, kinderopvang en buurthuizen) herbergen en dakterrassen voor alle bewoners. Vervolgens wordt ook nagedacht over de wijk zelf, de inrichting van de buitenruimte en de ontsluiting van de blokken. Er is zoveel kwaliteit te winnen door radicale ingrepen te doen op een concreet schaalniveau; veel meer dan gerealiseerd kan worden op een abstract schaalniveau.
Denken vanuit het bestaande is voor Sam Jacobs van FAT, Fashion Taste Architecture uit Londen, vooral een zoektocht naar de kleine verhalen van gewone mensen. FAT, in Nederland vooral bekend van The Villa in de door Wimby! ontwikkelde Heerlijkheid Hoogvliet, kan daarin getypeerd worden als een dwars bureau het gaat op allerlei niveaus in tegen (onuitgesproken) architecturale conventies. ‘Kill the modernist in You!’ is volgens Jacobs de standaard begroeting op hun kantoor. Een voorbeeld daarvan is de concentratie op de gevel, op het oppervlak in plaats van op de ruimte. Daar komen volgens Jacobs alle belangrijke architecturale vragen, over betekenis en over de grens tussen privé en publiek, samen. De façade is in het werk van FAT een communicatiemiddel. Ze borduren daarmee vrolijk voort op het bekende onderscheid tussen de Duck en de Shed van Venturi, Scott en Brown, opvallend genoeg zonder er naar te refereren ze presenteren het eerder als vernieuwend en recalcitrant, dan als onderdeel van een inmiddels respectabele traditie binnen het moderne architecturale idioom. De architecten proberen voor deze oppervlakten een taal te ontwikkelen die aansluit bij de belevingswereld van de gewone burger. Dat doen ze door locaties grondig te onderzoeken, en daarbij vooral oog te hebben voor de bewoner. Hoe richt deze zijn huis en tuin in en op welke manier versiert hij zijn gevel. Wat FAT simpelweg op straat vindt, wordt tot uitgangspunt van het ontwerp. Toch wordt aan deze gevonden voorwerpen nog wel degelijk ontworpen, geabstraheerd, in nieuwe structuren en composities bijeengebracht. Dat roept wel wat vragen op. Is dit een grafisch spel of een architectonische bewerking? Gaat de alledaagsheid van de straat zo niet verloren? En bereikt men het doel, kan de bewoner zich nog identificeren met het resultaat? Juist in het werk van FAT komt de problematische positie van de architect versus het ongeplande aan het licht. Niet in het minst omdat de architect zich als recalcitrant presenteert: is die ambitie niet groter dan het ideaal te denken vanuit de bewoners en gebruikers?
Arjen Oosterman vatte de sterk uiteenlopende bijdragen samen door te stellen dat in al deze projecten sterk vanuit het individu wordt gewerkt. Dat ontlokte Wouter Vanstiphout de scherpe analyse dat dit denken vanuit het individu misschien wel het broodnodige tegenwicht biedt tegen de masterplanning, de top-down-benadering, maar dat uit de film van Den Holander tegelijk blijkt hoe noodzakelijk een slagvaardige organisatie op een hoger schaalniveau is. Niet om plannen te maken, maar wel om de grote structuren te onderhouden en de kwaliteit te reguleren. De bewoners van Tema maken zich immers vooral zorgen over de verlichting die het niet doet en de publieke parken die overwoekerd raken door illegale bouwsels.