Feature

Vernieuwing Westelijke Tuinsteden Amsterdam

In de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam vindt al tien jaar lang de grootste stedelijke vernieuwingsoperatie van Europa plaats. Twee stadssociologen lieten onlangs in de Rode Hoed in Amsterdam weten dat zij de gedachte achter de vaak verguisde uitbreidingswijken helemaal niet zo slecht vinden.

Geuzenveld Amsterdam – foto David Spreekmeester

In een filmpje van Ineke Teijmant, stadssociologe aan de Universiteit van Amterdam, is een oude man te zien die zijn hele leven op Kattenburg in het centrum van stad heeft gewoond. “Het lijkt hier wel een kerkhof,” laat de ontheemde binnenstadbewoner weten. Het is vlak na de Tweede Wereldoorlog en de ontwikkeling van het AUP (Algemeen Uitbreidingsplan, 1935) is in volle gang. Voor inwoners van de hoofdstad die de nieuwe woningen in Bos en Lommer, Geuzenveld en Slotermeer betrekken, is het nog even wennen. Toch was het de bedoeling om in de voormalige polders een nieuw soort stad te creëren, waar de bewoners in een nieuwe relatie met de natuur zouden leven, waar volop ruimte zou zijn om te recreëren, waar wonen en werken strikt gescheiden zouden worden en de ontsluiting via een uitgeblanceerd systeem van hoofd- en kleinere wegen geregeld zou worden. De Westelijke Tuinsteden kenmerken zich door brede lanen, singels, open ruimtes en woningen in het groen. Er staan hoge flats, portiekwoningen en ook woningen met tuintjes.
Vaak worden de uitbreidingswijken in het westen van Amsterdam in een adem genoemd, terwijl ze toch behoorlijk verschillend zijn. Voor de oorlog werd onder leiding van stedebouwkundige Ben Merkelbach begonnen met Bos en Lommer. Volgens Teijmant was de heilzame werking van de zon die ´s ochtends in de slaapkamer viel en in de middag ruimhartig de woonkamer binnenkwam de belangrijkste reden om van het gesloten woonblok over te stappen op strokenbouw.
Volgens Teijmant konden de idealen van het Nieuwe Bouwen pas echt goed worden uitgewerkt in Geuzenveld. Onder leiding van Cor van Eesteren tekenden zes architecten van naam aan evenzovele buurten in de wijk, waarvan de woningen bijna allemaal in hoven werden gebouwd. Een nieuwe samenleving zou zich via de wijkgedachte ontwikkelen, was het idee. Doordat woningen rond een gezamenlijke binnenplaats werden gegroepeerd, met daarbij geconcentreerd voorzieningen zouden mensen als vanzelf een nieuwe gemeenschap bouwen. Hoewel dat anders is gelopen, wijst Teijmant er fijntjes op dat in de recente wijkaanpak van aandachtswijken eenzelfde bundeling van voorzieningen wordt nagestreefd en ingezet wordt op eenzelfde gemeenschapsgevoel. Ze suggereert daarmee dat die gedachte zo slecht nog niet was.
In de jaren tachtig groeide de kritiek op het functioneren van de Westelijke Tuinsteden. De inmiddels als klein ervaren woningen zouden niet meer gewild zijn, de bevolkingssamenstelling zou te eenzijdig zijn, de openbare ruimte was niet aantrekkelijk genoeg en het voorzieningenniveau zou onder de maat zijn. In 1990 wordt besloten dat het roer om moet. Vele woningen worden op de slooplijst gezet, het gebied moet worden verdicht zodat minder ‘ongebruikte’ openbare ruimte ontstaat en er moet meer variatie komen in het woningaanbod.

Socioloog Ivan Nio, zelf bewoner van wat tegenwoordig Parkstad heet, concludeert op basis van zijn onderzoek – dat plaats had toen de vernieuwing al op gang was gekomen – dat ook de openbare ruimte over het algemeen redelijk goed functioneert. Hoewel het niet exclusief voor de westelijke tuinsteden een punt van aandacht is, wijst hij weliswaar op het doodse karakter van winkelgebieden na sluitingstijd en de afwezigheid van uitgaansgelegenheden voor jonge stedelingen. Maar het blijkt ook, voor wie goed kijkt, dat veel openbare ruimtes voldoen aan wat Nio ‘het sociologisch ideaal’ noemt, namelijk dat mensen ook daadwerkelijk contact met elkaar maken in de openbare ruimte. Het kloppend hart is de Burgemeester de Vlugtlaan die in de loop der jaren een steeds multicultureler winkelaanbod heeft gekregen.
Ook over de groene binnenhoven die geregeld als anoniem worden afgeschilderd is Nio positief, zeker als dat afgezet wordt tegen het soms catastrofale ingrijpen dat in de afgelopen jaren door de gemeente heeft plaatsgevonden. Waar voorheen bijvoorbeeld een speelplek was, zien we nu uitgebouwde woningen, maar wel met blinde muren en openbare ruimte die er als overblijfsel een beetje bijhangt. Ook zijn er voldoende voorbeelden te noemen van vernieuwde winkelstraten die niet de uitstraling hebben gekregen die de aantrekkelijkheid van de straat verbetert doordat rolluiken zijn geplaatst of niet-publieke functies op de begane grond zijn gekomen.
Zowel Teijmant als Nio wijzen erop dat de basisgedachte van de verschillende wijken die de Westelijke Tuinsteden vormen zo slecht niet was. Hoewel het realistisch is dat de uitbreidingswijken aan de huidige wooneisen worden aangepast, is het zaak daarin niet te ver door te schieten.