Feature

Architectuur als protagonist

Tijdens het DOKU.ARTS festival in Amsterdam organiseerde het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) het seminar Building Documentaries. Centraal stonden de vragen: Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de werkprocessen van documentairemakers en architecten? Is film, oftewel ‘cinematografische ruimte’, een inspiratiebron voor architecten? En hoe gaan documentairemakers om met het visualiseren van gebouwen en bouwprocessen?

Keynote spreker was Doris Agotai (Dr. sc. ETH, dipl. Arch. ETH Zurich, Zwitserland). Haar lezing Starring Architecture, over architectuur als hoofdrolspeler, was vooral theoretisch. Zij lichtte toe hoe film- en documentairemakers architectuur tot leven wekken door beweging en verhaalelementen toe te voegen. De middelen (onder meer beweging, licht, mensen) die filmmakers ter beschikking staan werden staccato genoemd, zonder dat dit nu tot verrassende nieuwe inzichten leidde. Een narratieve toevoeging aan architectuur is volgens Agotai noodzakelijk om ruimten te kunnen herinneren. Zonder personages en verhaallijnen die filmmakers toevoegen lijken steden en gebouwen niet te beklijven.

In het tweede deel van het seminar kwam een aantal documentairemakers aan het woord. Als eerste lichtte Christoph Schaub (Zwitserland) zijn werk toe. Zijn verfilmingen van een aantal prominente bouwwerken zijn goede voorbeelden wat Agotai bedoelt met een narratieve toevoegingen. Het doel van zijn prachtige documentaires (onder meer Bird’s Nest, Herzog and De Meuron in China, Die Reisen des Santiago Calatrava en Il Girasole, unacasavicino a Verona) is om de gebouwen een verhaal te geven. Gebouwen zijn om te gebruiken, maar met film en met name door manipulatie van de perceptie kan emotie worden opgeroepen, aldus Schaub. Voor de verfilming van gebouwen zijn mensen onmisbaar, zij geven schaal aan de omgeving. In sommige van zijn documentaires worden door professionele en niet-professionele acteursscènes gespeeld die een suggestie wekken hoe het gebouw wordt ervaren of in het verleden heeft gefunctioneerd. Werkelijke feiten en fictie lopen in elkaar over.

Bij de tweede cineast, Oeke Hoogendijk (Nederland), is het de vraag of haar documentaire Het Nieuwe Rijksmuseum wel over een gebouw gaat. In deze documentaire zien wij hoe hét cultuurinstituut van Nederland zich volledig vergaloppeert aan een verbouwing. De gebeurtenissen en het gedrag van personen zijn soms shocking. Het is vooral stuitend is om te zien hoe iedereen probeert het ontwerpproces probeert te beïnvloeden, zonder een beslissing te nemen of verantwoordelijkheid te dragen. Tot verbazing van alles en iedereen verlaat de directeur ook nog eens voortijdig het museum. Hoogendijk confronteert de kijker met het functioneren van onze democratie, haar oorspronkelijk doel was echter om een portret te maken van het gebouw. De openingsscène laat zien dat deze doelstelling ook nog fier overeind staat. Met een sacrale dramatiek worden oude wanden en vloeren gesloopt. Langzaam dringt het licht weer diep het gebouw in via de binnenhoven zoals het ooit was bedoeld. Een van de belangrijkste ingrepen van de verbouwing wordt hiermee intens in beeld gebracht. De heftige gebeurtenissen in de film worden verder afgewisseld met beelden van lege en zeer angstig stille museumzalen die wachten op wat komen gaat. De ruimtelijke weergave van het museum vormen aangename momenten om de gebeurtenissen te overdenken.

Markus Heidingsfelder (Duitsland) vertelt over het productieproces van zijn film Rem Koolhaas, A Kind of Architect. Zijn interesse gaat niet uit naar gebouwen of gebruikers, maar meer hoe architectonische producten verbeeld kunnen worden. Door zich te assimileren met ontwerphouding van Koolhaas probeert hij door te dringen tot de architect en zijn werk. Hiervoor worden onconventionele presentatietechnieken toegepast en zit de film vol met animaties. Heidingsfelder maakt onderscheid tussen gebouwen waar de route van de aanschouwer duidelijk wordt gedicteerd (Joodsmuseum Berlijn van Daniël Libeskind) en gebouwen waar de bezoeker de vrijheid heeft om een route te kiezen (Villa Bordeaux van Koolhaas). Deze laatste is volgens hem duidelijk met een filmische blik ontworpen, gebruikers kunnen hier een eigen verhaal maken. Als architect kan je zo ontwerpen dat gebruikers een eigen keuze kunnen maken hoe ze een object willen aanschouwen. Als filmmaker leg je gedwongen een zienswijze op.

Tot slot volgde een discussie tussen de sprekers. Alle vier vinden dat films over gebouwen eigenlijk gaan over mensen. Gebouwen zwijgen en moeten tot leven worden gewekt. Een driedimensionale professie wordt pas goed ervaren doormiddel van een tweedimensionale expressie was de algemene stelling. Opvallend was dat filmmakers toch weinig liefde toonden voor de architect als mens en werkelijke architectuur. Hilarisch wordt er gereageerd op de opmerking van Heidingsfelder die vertelt dat in veel films, bijvoorbeeld in Bond-films, de slechterik altijd in architectuur woont en de held in mooie auto’s rijdt. De filmers  vermaken zich kostelijk over de lekkende villa in Bordeaux (film Koolhaas Houslife van Ila Bêka en Louise Lemoine) en over de desperate architecten Cruz en Ortiz in de film van Hoogendijk. De reden dat deze filmmakers over architectuur zijn gaan filmen is nogal voor de hand liggend: gebouwen staan overal en zijn altijd aanwezig in ons leven. Interessant was om te horen dat de sprekers vonden dat het verfilmen van een gebouw verplicht zou moeten zijn voor elke filmmaker. Een gebouw staat stil en luistert niet naar de aanwijzingen. Het is voor een regisseur haast een contemplatieve ervaring om een wezenloos object tot leven te wekken. Tijdens het seminar realiseerde ik mij dat ik nog nooit gehuild hebt voor een gebouw, wel voor een film, en hier kunnen architecten zeker iets leren van filmmakers. Maar wat kunnen filmmakers eigenlijk van architecten leren?  Als het de sprekers was gevraagd, hadden zij vast geantwoord: helemaal niets.