Het International New Town Institute (INTI) organiseerde op 4 en 5 juni in Almere haar tweejaarlijkse congres, deze keer met de titel New Towns for the 21st century the Planned versus the Unplanned City. Net zo algemeen en veelomvattend als de titel, zo verscheiden was ook het palet aan sprekers en thema’s die de twee dagen vulden.
Ging het eerste dag vooral over het beheer van de New Towns uit de afgelopen eeuw, de verbleekte utopia’s na de ondergang van hun politieke raamwerk, de tweede dag was geprogrammeerd rond het fenomeen van de nieuwe New Towns van de laatste 20 jaar, zowel gepland als ongepland. Arnold Reijndorp opende de tweede congresdag met een vraag die gedurende de hele dag steeds weer werd gesteld: kunnen de westerse landen leren van de informele steden in de derde wereld? Vooral in Nederland bestaat de neiging om te veel te plannen en alles te willen controleren, aldus Reijndorp. In de afgelopen jaren is er echter een tegenbeweging ontstaan, alles wordt organischer. Nieuwe stedenbouwkundige plannen willen eruit zien alsof ze helemaal niet gepland zijn. Kunnen we onze tradities en kennis in plannen gebruiken om complexiteit te integreren? Hoe kan je plannen zonder te veel te plannen?
In de eerste twee lezingen van de dag ging het om uiterst verschillende benaderingen van het fenomeen New Towns. Aan de ene kant architectuurhistoricus Wouter Vanstiphout, die in zijn lezing vooral naar de oorspronkelijke ideologische achtergrond van, en huidige omgang met, de New Towns uit de jaren 60 keek. En aan de andere kant Claudio Acioly, die vanuit zijn werk bij UN Habitat vooral naar haalbare manieren zoekt om de echte problemen van de steden en bewoners op te lossen en de levensomstandigheden in slums te verbeteren.
In zijn lezing probeerde Vanstiphout de vraag te beantwoorden of stedenbouwkundige plannen iets kunnen vertellen over de politieke systemen waarin ze ontstaan zijn. Volgens hem lijkt er een parallel te zijn tussen top-down versus bottom-up, autocratisch versus democratisch, big scale masterplan versus organische groei. De kritiek op grootschalige masterplannen heeft vaak vooral te maken met het wantrouwen tegen rigide regeringssystemen. Onder de titel ‘Plans they love to hate’ plaatste hij twee schijnbaar onvergelijkbare steden naast elkaar: Teheran en Amsterdam, de Bijlmermeer.
Vanstiphout gebruikte een citaat van Philip Larkin om de geschiedenis van de stedenbouw uit de jaren 60 duidelijk te maken: The beginning, the muddle and the end. In het begin is alles helder, iedereen wil hetzelfde, het plan als visionair project. ‘Middle‘ is te complex en niet meer te begrijpen, daarom ‘the muddle‘; onvoorziene en oncontroleerbare gebeurtenissen vinden plaats, denk aan oorlog, nieuwe inzichten, demografische veranderingen, revoluties etc. En dan komt opeens het einde. Zo zijn ook de Bijlmer en Teheran om volledig verschillende redenen nooit volgens de oorspronkelijke plannen gerealiseerd. In Amsterdam stapte de overheid terug in de arena nadat de problemen onbeheersbaar werden. Onder de noemer ‘het einde van alle ideologie’ wordt de ideologie van de markt alle vrijheid gelaten. Blijkbaar organisch en bottom-up wordt alles strak geplant en gestuurd en toch alleen maar meer van hetzelfde neergezet. In Teheran werd na de 1979 revolutie, het oorspronkelijke masterplan als Amerikaans en daarmee als duivels gezien. Het nieuwe regime kon er gewoon niet mee doorgaan, ook al werkte het plan goed.
Claudio Acioly vertelde hoe het leven in steden voor de meerderheid van de inwoners eruit ziet. Het hoofdkantoor van UN Habitat zit in Nairobi. De organisatie wil voor elk aardbewoner een veilig thuis kunnen bieden, met zuiver water, veiligheid en de zekerheid te kunnen blijven. 100% van de stedelijk groei in Afrika gebeurt door en in slums. De mensen hier hebben geen beter leven dan de mensen in landelijke gebieden. Door toegenomen criminaliteit en ziektes hebben ze in de slums deels zelfs slechtere overlevingskansen. Toch blijven mensen de stedelijke omgeving zien als enige kans om verder te komen. Volgens de UN zijn het illusies onder deze omstandigheden over het upgraden van slums te praten. De laatste tientallen jaren zijn de ingrepen steeds kleiner geworden, van sloop en herhuisvesting in de jaren 70 naar herkenning en herstructurering in de jaren 80 tot empowerment en slumupgrading nu. Het gaat steeds minder om ruimtelijke verbeteringen en steeds meer om sociale vooruitgang en het verbeteren van de veiligheid.
Na de lunch volgde ’the muddle‘: In twee workshops werden verschillende studies en projecten gepresenteerd. In de workshop ‘Techniques, Analysis & New Methods‘ lieten onder andere Karres en Brands ontwerpen zien waarin zij proberen het ongeplande te gebruiken. De reactie van het publiek was duidelijk sceptisch: “But there are no accidents! Everything’s planned! Nadat de twee volgende presentaties zich op het bestuderen van fenomenen in Chinese steden concentreerden, ging de discussie vooral om het al in de ochtend aangestipte probleem van de verschillende perspectieven: Je kunt de westerse New Towns niet met de ontwikkelingen in de derde wereld vergelijken. Een aanwezige uit India was hierin meer dan duidelijk: Living in these informal cities is not romantic!
In de workshop Agents, Tools & the Economy ging het over economische en politieke uitgangspunten voor de ontwikkeling van New Towns. Ook hier bleek de complexiteit van het thema en de onvergelijkbaarheid van de verschillende condities de discussie te beheersen. Welke betekenis hebben Alphavilles – een door de markt ontwikkelde vorm van Gated Community die zeer populair is in Brazilië – bijvoorbeeld voor de barrios van de onderklasse? Het grote verschil tussen New Towns voor de middenklasse en geprivilegieerde en die voor de kansarmen ligt vooral in de vrijheid om te gaan: Bewoners van Alphaville, Almere of Lelystad hebben een keuze, terwijl de bewoners van Carracas, de slums rond Mumbai of Afrikaanse steden die niet hebben.
Kunnen we dus überhaupt van elkaar leren? Acioly gaf een onderzoeksagenda mee; bestudeer wat de rol van regels en wetten in stedenbouwkundige plannen kan en moet zijn. Zijn stelling is dat zonder regels steden niet werken. Sigmund Freud citerend: Cleanliness and order enables man to use space and time to his best advantage while conserving physical forces. Het gaat erom de juiste regels te vinden en stimuli om deze regels te volgen. Je moet een visie hebben op macroniveau en de echte problemen oplossen op microniveau.
Wolfgang Kil, specialist in naoorlogse Oost-Europese New Towns zag zichzelf overweldigd door de diversiteit van steden en problemen en de moeilijkheid met elkaar te communiceren. Volgens hem moeten ontwerpers verschillende oplossingen voor de verschillende crises vinden. Een ding is zeker, De Markt werkt niet voor kansarmen. Wat voor werktuigen kunnen ontwerpers vinden om iedereen een toekomst te geven? Architecten en planners moeten zich er bewust van zijn dat zij een verantwoordelijkheid hebben en dienen deze bij politici en andere sleutelfiguren op te eisen. Veel macht hebben ontwerpers op dit moment echter niet en het plannen wordt steeds belangrijker. Wat kunnen wij doen?
Vanstiphout bekritiseerde de fout dat de informele stad vaak als natuurlijk fenomeen gezien wordt en daardoor een sublieme schoonheid zou hebben. Ook tijdens het congres kwam dit meestal westerse geromantiseerde beeld van de informele steden in de derde wereld steeds terug. De informele stad is geen fenomeen dat je alleen maar kan bestuderen, ze is veranderbaar en verbeterbaar en zeker niet romantisch. Planner en architecten hebben een verantwoording die verder gaat dan adviseurschap voor de opdrachtgever, aldus Vansiphout.
Larkins uitspraak tekende de tweede congresdag: The beginning – in het begin was alles nog redelijk helder. ‘The muddle‘ – tijdens de workshops in de tweede helft van de dag werden vooral vragen geformuleerd en weinig antwoorden gegeven. En ‘the end‘ – het slotdebat slaagde men er maar matig in om het congres samen te vatten. Zoals een spreker formuleerde: There are too many topics. Misschien kan het INTI de komende twee jaar gebruiken om het volgende congres meer richting te geven. Michelle Provost, nieuwe directeur van INTI, was in ieder geval positief, volgens haar was dit nog maar het begin van haar werk.