Recensie

De complete Zaha Hadid

De Complete Zaha Hadid is duidelijk bedoeld als budget alternatief voor het eerder verschenen Zaha Hadid: The Complete Works. Het nieuwe boek biedt een nuttig overzicht, maar laat de lezers die een dieper inzicht in het werk van Zaha Hadid willen verkrijgen gefrustreerd achter. Misschien is mijn verwachting voor dit boek te hooggespannen geweest, of is er toch meer aan de hand?

Ondanks het feit dat het boek Complete Zaha Hadid op een groter publiek is gericht, en daarmee diepgang lijkt uit te sluiten, kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat ook het werk van Zaha Hadid steeds oppervlakkiger begint te worden. De nadruk in zowel dit boek als haar recente werk ligt meer en meer op het beeld en minder op de inhoud. Dat is jammer, want het doet geen recht aan de formele en intellectuele kwaliteiten van haar werk. Het boek vormt een afsluiting van de periode voor de kredietcrisis, de tijd waarin de deur bij de starchitects werd platgelopen, de budgetten groot waren en het allemaal niet op kon.

Ik zal pogen te verklaren waar en waarom het verkeerd ging, laat ik bij het boek beginnen: het is een heruitgave van een boek dat in 1998 werd gepubliceerd, met een toevoeging van de nieuwere projecten en een uitbreiding van de tekst. Het is niet de beste manier om deze belangrijke fase in de carrière van Hadid recht te doen, aangezien ze juist in de afgelopen vijftien jaar eindelijk de kans kreeg om te bouwen. En, het moet worden gezegd, om zeer overtuigend en inspirerend werk neer te zetten, denk bijvoorbeeld aan het museum in Cincinnati, het Phaeno Science Centre en het transferium in Hoenheim-Nord. Maar vanaf 2004 wordt het werk grootschaliger, en is het ene project moeilijker van het andere te onderscheiden. Denk bijvoorbeeld aan een museum in Vilnius (2007), dat een kleinere versie lijkt te zijn van het Phaeno Science Centre. Het veelvoud aan geplande hoogbouwprojecten, die in het laatste deel van het boek de revue passeren, zijn een geval apart. Een dergelijke gebouwtypologie wordt in grote mate bepaald door innovaties in technologie en constructie. De samenwerking tussen architect en constructeur kan natuurlijk boeiend zijn, maar in economische of symbolische zin zijn het oneliners, die stedenbouwkundig lastig in te passen zijn. De accentverschuiving naar dit soort projecten in het oeuvre van Hadid doet een financiële motivatie vermoeden.

Ten tweede is de opzet van het boek niet erg origineel: een kort essay door Aaron Betsky gevolgd door een overzicht van de belangrijkste projecten. De bijschriften lijken door het bureau zelf te zijn geschreven en vormen daarmee niet de meest kritische reflectie op of de helderste uitleg van het werk. Ze voegen weinig toe en bevredigden mijn nieuwsgierigheid niet. Natuurlijk is er wel een overvloed aan foto’s en renderings, maar het gebrek aan tekeningen wraakt zich met de korte en vage beschrijvingen des te meer. Ik krijg de indruk dat er een misverstand bestaat onder architecten zoals Hadid – dat wil zeggen architecten die in het genereren van hun werk voornamelijk de computer gebruiken – namelijk dat tweedimensionale grafische representatie niet meer nodig is om het werk te beschrijven. Voor iemand die haar carrière begon als ‘papieren architect’, en dus de kracht van tekeningen kent, is deze vervlakking ronduit teleurstellend te noemen.

Over teleurstellingen gesproken, de tekst door Aaron Betsky is duidelijk geschreven door een fan, oftewel; het is operatieve kritiek, gebruik makend van gezwollen taal en modernistische clichés. De reden dat de referenties aan het modernisme en de suggestie dat Zaha Hadid een architect is die utopiën verwezenlijkt – ‘She finds what is latent in the constructions of our modern world and storyboards them into utopias’ – hol beginnen te klinken is dat Betsky niet lijkt te onderkennen dat de kracht van het vroege modernisme was dat sociale en maatschappelijke veranderingen en transformaties werden vertaald in revolutionair en vernieuwend werk. Sterker nog, modernistische architecten geloofden dat hun architectuur een zuiverend effect zou hebben en actief zou bijdragen aan een betere maatschappij. Het werk was een daad van verzet binnen een context die als chaotisch, onbevredigend en ouderwets werd ervaren. Op het moment dat deze sociale motivatie wordt weggenomen, kun je het werk alleen formeel beoordelen, en boet het aan betekenis in. Zo kan het werk van de Russische Constructivisten bijvoorbeeld formeel worden geëmuleerd, maar de kracht kan niet worden geëvenaard in onze huidige context. Betsky oppert dat objecten in onze moderne maatschappij betekenisloos geworden zijn en dat Zaha juist vorm geeft aan deze processen:
‘The industrial revolution, of course, built such a world of chaos, removing meaning or value from each object or individual and folding it into the flow of capital. As a result, architecture increasingly dissolved into fields of glass, steel and concrete, flowing around the last vestiges of form and burying them behind the accumulations of consumer goods. It is these flows that Zaha builds.’
Kennelijk ontgaat Betsky de ironie dat Zaha Hadid hiermee doet waar de modernisten juist vaak moeite mee hadden, het formeel legitimeren van onze kapitalistische maatschappij. Natuurlijk ben ik niet zo naïef dat ik pleit voor blind idealisme en een terugkeer naar de problemen en desillusie die dat met zich meebrengt, maar Zaha Hadid is gewoon niet te classificeren als een modernist of een utopist, als iemand die, kortom, kritische architectuur maakt.

In contrast met Betsky’s proza spreken de vroege tekeningen van Hadid voor zichzelf. Enige maanden geleden zag ik een levensgrote tekening in een tentoonstelling over mode en architectuur. Ik overdrijf niet als ik zeg dat de tekening de dubbelhoge ruimte domineerde met een explosie van kleur en nerveuze energie. Terwijl de hoekige vormen op het doek explodeerden werd ik geroerd door deze poging om de dynamiek en verwarring van de moderne metropool uit te drukken. De tekening overtuigde omdat er – zoals Aaron Betsky suggereert – inderdaad een direct verband lijkt te zijn tussen Hadid en de vroege modernisten, maar vooral omdat haar zoektocht naar het uitdrukken van deze krachten in een architectonische vorm waardevol blijft.

Terwijl dit werk dus kritisch en reflecterend is, heb ik grote vraagtekens bij de latere, futuristische computergegeneerde landschappen. Niet alleen lijkt Hadid in formele zin op de automatische piloot te gaan, er is ook geen enkel bewijs te vinden dat het vormgeven aan de excessen die de mondiale financiële markt met zich meebracht haar op enig moment heeft doen twijfelen. Ik hoop dan ook van harte dat de kredietcrisis een zeker versoberend effect heeft op het werk van Zaha Hadid, en dat ze ons weer laat zien wat het betekent om werkelijk avant-garde te zijn.