Nieuws

Groeten uit Chicago

Geen enkele stad in de Verenigde Staten is zo stoer stedelijk als Chicago. Alles is niet alleen groot, maar voelt ook groter aan. Sinds het aantreden van Richard Daley als burgermeester verandert het beeld van de stad. Een verslag van Aaron Betsky.

Na vier uurtjes rijden door de eindeloze vlakten van de Midwest, waar in de ijstijd alles tot een niveau is teruggebracht, langs de immense binnenlandse zeeën die al die ijskappen hebben achtergelaten, voel je het grid, steeds weer doorkruist door grotere en meer wegen, spoorlijnen en vliegtuigen, nauwer en nauwer worden tot dat je in de verte de samengebalde wolkenkrabbers, met als hoogste de Sears (nu Willis) Tower ziet oprijzen boven de nevel van Lake Michigan. De weg is een een twintigs-baan Python geworden; je rijdt de stad binnen en duikt onder Wacker Drive, die de kleine Chicago Rivier volgt naar het meer, slingert door een betonnen dwaalhof en komt dan naar boven, met overal om je heen die commerciële uitroeptekens. Dit is waar al die vlakte die je net hebt verlaten, de technologie die haar heeft ontgonnen, en de rijkdom die daaruit vloeit, samenkomt in sommige van de mooiste (en lelijkste), meest verticale architectuur in de wereld.

Als je de volgende dag in een van de wolkenkrabbers wakker wordt en naar buiten kijkt zie je het meteen: het gaat goed met deze stad. President Obama komt er vandaan, burgemeester Richard Daley, die nu al meer dan twee decennia met strakke de dienst uitmaakt, heeft orde geschapen en de opsmuk van de stad tot een van zijn prioriteiten gemaakt. Het Millenium Park, een druk lap groen met een amfitheater ontworpen door Frank Gehry en kunst van onder andere Anish Kapoor, is het grootste bewijs van zijn groengerichte megalomanie  – binnen tien jaar moeten er een miljoen nieuwe bomen staan en moeten alle daken van overheidsgebouwen groen zijn. Het park is een paar jaar geleden geopend, maar pas nu, op een warme zomer dag, voelt het als een natuurlijk deel van de stad. Een kinderconcert speelt onder de Gehriaanse grillen, verliefde paartjes vervullen hun rol onder de bomen, en rond een tijdelijk paviljoen ontworpen door UN Studio, wordt hard gerend, gestoeid en geklommen.  Het bouwsel is niet meer dan een wit vlak waaruit drie tongen naar beneden komen om te versmelten in een witte vloer. Het is een folie, een moderne versie van de paviljoens die architect Daniel Burnham op deze plek had bedacht in zijn Plan van 1918, maar voor kinderen in het vooral een groot speeltuig.

Aan de andere kant van het Millenium Park is een golvende tuin ontworpen door Kathryn Gustafson volgroeid zoals haar mede-ontwerper Piet Oudolf het had bedacht: de lijnen volgen de oorspronkelijk geografie van de plek, uitvergroot op stedelijke maat, terwijl de planten een utopische en geometrische versie van de oorspronkelijke biotoop terugbrengen. Jammer alleen dat mensen er niet door mogen lopen, maar een drietal konijnen vinden het, zelfs in het midden van de dag, allemaal prima.

Het grote nieuws van de zomer is de opening is het naast het Park gelegen van de uitbreiding van het Chicago Art Institute, het op een na grootste kunstmuseum in de Verenigde Staten. Het is een echte Piano doos geworden, met de overdreven grids, lamellen, lange en dunne kolommen en in het licht verdronken ruimten; het soort gebouwen dat  hij nu zo een beetje overal in de wereld heeft neergezet. Jammer alleen dat deze kunstcontainer op de verkeerde plek staat, zonder relatie met de bestaande gebouwen, een volkomen niet logische interne routing heeft en daarboven op nog ontzettend duur is – het koste meer dan $15,000 per vierkante meter om te bouwen, en $18 om er binnen te wippen. Zelfs het daglicht dat het raison d’etre voor zoveel architectonisch gedoe is, verdwaalt in de bijna tien meter hoge opbouw zodat zelfs om twee uur in de middag op een mooie dag in eind juli, de lampen vol aan moeten staan.

Buiten de wereld van kunst, cultuur en agricultuur rijzen de wolkenkrabbers nog steeds en steeds hoger. De stad heeft een kleine aandoening van blobitecture als huidziekte, zichtbaar in het Spertus Museum net ten zuiden van het Art Institute van Ron Krueck en vooral in de nieuwe 40-verdieping hoge woontoren ontworpen door Gang Studios, waar de uitstulpingen die bij de blobitecture horen, min of meer golvende balkons zijn die uit een glazen rechthoek steken. In de vele andere dure nieuwe woongebouwen voert retro-modernisme nog steeds de boventoon, soms met elegante, soms met wat geknutselde resultaten.

Het mooiste nieuwe gebouw is, vreemd genoeg, de nieuwe 70-verdiepingen hoge hotel-, woon- en kantoortoren van Donald Trump. Op zich is het niet erg innovatief, maar het staat perfect op de plek waar de voornaamste straat van de stad, Michigan Avenue, met een mooi bocht over de rivier steekt en daarmee het grid opentrekt zodat alle gebouwen om dat kruispunt dansen. De nieuwe toren, omhuld in groen glas en opgroeiend van een bijna driehoekige plint naar een slanke pijl, houdt het ritme aan en voegt er een mooi, popachtig melodietje aan toe. Zoals Chicago zelf is de toren niet een voorbeeld van hoe de stad zou moeten of kunnen zijn, maar draagt het zijn vele glazen steentjes bij aan de wedstrijd tussen wolkenkrabbers die al meer dan een eeuw de Amerikaanse stad tot een opwindend schaakspel maakt’. Chicago, de traditionele, uit liberale tradities en de laat-19e eeuwse esthetiek, gegroeide Großstadt, voor mij is ze nog steeds de grootste Großstadt.