Opinie

Aorta mist polsslag interieurarchitect

Hoe ga je om met iemand die in een identiteitscrisis zit? Tja… zeggen dat het wel goed komt? Maar dat weet je helemaal niet. Of ‘het valt allemaal best mee’. Nee, dat is niet waar. ‘Kop op’ dan? Ik denk niet dat het werkt, maar je kunt het altijd proberen. Dit gebeurde tijdens een debat in het Utrechtse architectencentrum Aorta, ter gelegenheid van de tentoonstelling Nieuwe Lading Interieurarchitectuur.

Na eerder een jonge generatie landschapsarchitecten, architecten en stedenbouwers te hebben uitgenodigd om aan de verdieping van hun discipline te werken in tentoonstellingen en debatten, waren nu de interieurarchitecten aan de beurt. De avond begon met korte introducties à la Pecha Kucha van de deelnemende bureaus. In een tentoonstelling met nadruk op duurzaamheid en hergebruik is werk te zien van drie Utrechtse bureaus: Tanya van Leeuwen Interieurarchitectuur, Heynen + Rubel Interior Architecture and Objects en OOK Architecten. Vervolgens werd er gedebatteerd onder leiding van Robert Thiemann (hoofdredacteur van o.a. FRAME magazine). Het panel bestond uit Herman Kossmann (Kossmann.dejong architects), Diana de Kruijf (zelfstandig projectmanager), Arlette Kerkhof (hoofd afdeling Interieur aan de HKU) en Hans Maréchal (M+R interieurarchitecten). Op de voorste rij hadden prominenten plaats genomen waaronder de curator van de tentoonstelling, Odette Ex.

Robert Thiemann begon zijn rol als moderator door te memoreren aan een IFI bijeenkomst van twaalf jaar geleden waar elke aanwezige interieurarchitect eigenlijk iets anders wilde zijn: architect, schrijver, productontwerper, enz. het was destijds een reden om FRAME te beginnen zodat ook interieurarchitecten met hun werk in een glossy konden staan en hier trots aan zouden kunnen ontlenen. Thiemann had even daarvoor interieurarchitecten in de zaal hun vinger laten opsteken. Dat bleken er maar vijf à zes van de zo’n veertig aanwezigen te zijn.
De eerste gewetensvraag van Thiemann aan Ex sloeg dan ook in als een bom. 'Waarom nou weer al die architecten uitnodigen als je de vakgroep interieurarchitectuur de ruimte wilt geven?' Het bureau OOK is namelijk een architectenbureau (dus 30% van de tentoonstelling) en Herman Kossmann is eigenlijk architect (25% van het panel). Met enige schroom antwoordde Ex dat er gewoon niet meer jonge interieurbureaus boven het maaiveld uitkwamen in de provincie Utrecht, en architecten houden zich nu eenmaal ook met interieur bezig. En daar sloeg de discussie om, van het goedbedoelde en verantwoorde thema duurzaamheid naar het pijnpunt in de vakgroep: 'wie zijn wij eigenlijk?', met – zoals vaak – een onbevredigend resultaat. Niet in het minst omdat er dus zo weinig interieurarchitecten in de zaal zaten en de rest (architecten, producenten, studenten en ouders) alleen maar onbedoeld zout in de wonden wreven.

Robert Thiemann kon het thema niet redden en deed daar ook geen moeite voor, de zielige interieurarchitect is immers een veel leuker onderwerp. De enige echte interieurarchitect aan tafel, Hans Maréchal, was desgevraagd trots op zijn vak. Maar waarop dan vroeg ik mij af? Omdat het laatste project mooi geworden is? Dat lijkt zo mager, dat kan de gemiddelde timmerman ook zo ervaren. Het panel – inclusief Ex – was het er al snel over eens dat de interieurarchitect een goede schakel vormt in het bouwproces. Het werd alleen niet duidelijk hoe groot die rol moet zijn en waar deze begint. De term regisseur viel even, maar ook daar zijn er in het bouwproces meer van.

Het manco is de terugkerende (jaloerse) vergelijking met het eeuwenoude erfgoed waarmee de architect kan pronken, de fotoboeken vol telkens weer bezochte gebouwen en steden, het academische gedachtegoed, de boeken vol met prachtige theorieën. Het werk van de interieurarchitect gaat maximaal twintig jaar mee en wordt alleen bezocht door nietsvermoedende werknemers. Weinig theorie, weinig erfgoed. We hebben weliswaar een talent om mensen op een menselijke schaal op hun gemak te stellen (zei Kossmann), maar we zijn tegelijkertijd te onzeker (noem een inhoudelijk boek door een interieurarchitect) en te ijdel (hoe graag wil een bureau zijn werk in de populaire media hebben?) over ons werk. Onze vakinhoudelijke studie leerde ons niet academisch te denken en daarom kunnen we die theorieën uit de eigen gelederen wel vergeten. Arlette Kerkhof haalde terecht nog even de toekomstige master-opleiding naar voren, waarmee de bachelor van nu straks eigenlijk niets meer voorstelt. Een hele generatie is dus voor niets opgeleid.

Waarschijnlijk is het helemaal niet ongepast om de studie te verzwaren, want de huidige generatie is alleen nog maar meer onzeker en ijdel. Sinds de media een run maken op 'jong talent' is het gedaan met de bescheidenheid van de pasafgestudeerden. Die, merkte iemand in het publiek op, willen dan ook alleen nog maar voor zichzelf beginnen, in plaats van de studie voort te zetten in een aantal jaren van kritische praktijkstudie. Ook merkte Diana de Kruijf op dat 90% van de interieurmarkt door aannemers en projectinrichters wordt ingevuld, helaas, maar ook terecht. Voor een boel klussen haalt de gemiddelde interieurarchitect zijn neus op of acquireert niet op deze erg commerciële markt.

Het was al met al een saaie avond met een sterke onderstroom van onvrede. Het eigenlijke debat over de te bevechten rol van interieurarchitecten kwam niet echt op gang. Er heerst een angst dat het landjepik van de buurdisciplines zal leiden tot een verarming van het vak. Veelvuldig werd er gezegd dat architecten en productontwerpers niet kunnen wat een interieurarchitect wel kan. Op een avond als deze wordt akelig duidelijk dat juist het ontbreken van een werkelijk inhoudelijke debat het verder ontwikkelen van vakkennis in de weg zit. En zo heeft Aorta toch nog een punt boven weten te krijgen.