Recensie

Soft City. Informele planning en de kredietcrisis

Stroom Den Haag koppelt de tentoonstelling Soft City, over informele ruimtelijke planning, aan de kredietcrisis. Niet verwonderlijk, want een jaar na het uitbreken van de crisis, is de zoektocht naar de betekenis ervan in volle gang. De vraag is alleen wat beide nu eigenlijk met elkaar te maken hebben.

tekening uit de graphic novel Soft City van Pushwagner (foto: Rob Kollaard)

Het is een bekend gegeven, geen land ter wereld is zo bewust vormgegeven als Nederland. De discussie over de verrommeling van het landschap maakt sinds enkele jaren duidelijk dat Nederlanders niet gediend zijn van gemeentes, bedrijven of anderen die onzorgvuldig omspringen met de schaarse ruimte, zichtlijnen en landschappen van cultuurhistorisch belang. Niemand zat op ongelimiteerde uitbreidingsdrift van elkaar beconcurrerende gemeentes te wachten, die te veel invloed én te veel baat hebben bij het uitgeven van nieuwe grond voor weer een anoniem bedrijventerrein. Sinds de kredietcrisis vorig jaar in alle hevigheid losbarstte, lijkt de verrommelingskwestie een luxeprobleem uit lang vervlogen tijden. In een periode waarin het ene na het andere bedrijf failliet gaat en de woningmarkt zwaar onder druk staat, telt ieder zijn knopen.

De ineenstorting van het onverantwoorde economische groeimodel heeft een effect op de ruimtelijke ordening simpelweg omdat minder geld beschikbaar is en omdat bedrijven, overheden en consumenten grote risico´s mijden. Tot zover is alles duidelijk. Maar Stroom stelt de vraag of de Nederlandse (formele) planningsdrift vanwege diezelfde crisis niet eens nader bekeken dient te worden. Want, zo staat in een begeleidende tekst van de tentoonstelling Soft City nogal stellig, ‘De economische recessie dwingt tot herbezinning op de gebruikelijke vormen van stadsontwikkeling. Informaliteit en organische planning krijgen noodgedwongen voorrang.’
Het is een intrigerende passage, want wat is nu precies het verband tussen de economische recessie en informele stadsontwikkeling? Wat is gebruikelijk? Wat is precies formeel en wat niet? En van wie krijgen informaliteit en organische planning voorrang? Vormt de crisis een vrijbrief om iedereen maar te laten doen wat hij of zij goed acht?

opgetopt huis in Servië (foto: Dubravka Sekulić)

De hoofdtentoonstelling van Stroom bestaat uit werken van de Noorse kunstenaar Pushwagner, kunstenaar Azra Aksamija uit Sarajevo en architect/onderzoeker Dubravka Sekulić uit Servië, aangevuld met enkele onderzoeken die de invloed van ‘de informele en sociale en culturele structuren’ op de inrichting van Yogjakarta in Indonesie, Kumasi in Ghana en Tblisi in Georgië tot onderwerp hebben. De keuze voor projecten van over de hele wereld zorgt ervoor dat culturele verschillen, plaatselijke economische omstandigheden en de mate van invloed van overheden op ruimtelijke ontwikkelingen, ofwel de mate waarin burgers die ontwikkelingen kunnen beïnvloeden, zichtbaar worden.

Het getoonde werk van Pushwagner is al ruim dertig jaar oud en is een deel van zijn graphic novel Soft City, het toont een dag uit het leven van een gezin in een volledig gecontroleerde stad. Deze dystopische Orwelliaanse wereld wordt in de tentoonstelling als tegenhanger van organisch ruimtegebruik opgevoerd.
Sekulić werkt al jaren stug door aan enkele projecten die te maken hebben met de impulsieve aan- en opbouw van woningen in haar geboorteland Servië. Ze toont fotoboeken vol opgetopte woningen en uit een van de documentaires is op te maken dat je in Servië beter maar helemaal niet kan beginnen met het aanvragen van een bouwvergunning.
Aksamija ten slotte, deed onderzoek naar de grootste zwarte markt van de Balkan, Arizona Market. De markt is vernoemd naar de oost-westverbinding die tijdens de oorlog in Bosnië door SFOR (de VN Vredesmacht) ‘Arizona Road’ werd genoemd. In de jaren negentig is de markt, door gebrek aan overheidscontrole en uit overlevingsdrang, uitgegroeid tot een ‘stad’ met 2200 bedrijven, 65 cafés en zeven nachtclubs. Deze nieuwe stad doet niet alleen door zijn naam aan het wilde westen denken; de omgeving ligt bezaaid met mijnen en Aksamija vergelijkt de typologie van Arizona Market met Las Vegas. Maar de in korte tijd explosief gegroeide markt heeft het moeilijk sinds aan het begin van deze eeuw de overheid het gebied steeds verder heeft gereguleerd.
Uiteindelijk kunnen we uit het samenbrengen van de werken van Pushwagner, Aksamija en Sekulić vooral één ding opmaken, namelijk dat regulering en planning slecht zijn voor de mens. Dat leidt immers tot een leeg bestaan (Pushwagner), de informele economie (lees: creativiteit) wordt er door om zeep geholpen (Aksamija), met als ‘logisch’ gevolg dat men het heft wel in eigen handen móet nemen (Sekulić).

Installatie Azra Aksamija in Stroom (foto: Rob Kollaard)

Het lastige aan de tentoonstelling van Stroom is dat die op twee gedachten hinkt. Aan de ene kant worden culturele – dat wil zeggen specifiek en historisch gegroeide – vormen van ruimtelijke ontwikkeling gepresenteerd en tegelijkertijd moet dat in algemene zin iets zeggen over de ‘organische planning die voorrang moet krijgen’, ook hier in Nederland. Maar het is vanwege die culturele verschillen onzinnig om te suggereren dat de planningspraktijken in Georgië, Servië of Indonesië een voorbeeld voor de Nederlandse situatie kunnen zijn. Al snel loop je het risico andere culturen te romantiseren en de eigen planningstraditie te negeren. En er is meer, denk alleen maar aan het verschil in economische mogelijkheden, verschillen in wetgeving en de mate waarin sprake is van een sterke of een zwakke staat. Planning gaat immers over macht. En die macht mag zich in explosief groeiende gebieden als Arizona Market best een beetje laten gelden, zeker als het gaat om het veiligstellen van goede arbeidsomstandigheden, veiligheid, hygiëne et cetera.
Dat neemt overigens niet weg dat de planning in Nederland soms op een perverse manier is doorgeslagen. Maar we hebben geen kredietcrisis nodig om ons dat te realiseren. Ook ruim voor die tijd wisten we dat het mogelijk moet zijn om nieuwbouwwijken aan te passen aan de wensen van toekomstige bewoners. Het is goed als een zekere mate van flexibiliteit wordt ‘ingebouwd’ om bijvoorbeeld een extra school neer te zetten, ruimte te bieden aan een hondenuitrenplek of een markt, als daar behoefte aan blijkt te zijn.

Al met al is het de vraag of Stroom met de tentoonstelling Soft City wel iets over de kredietcrisis had willen moeten zeggen. Die relatie is vergezocht en zelfs overdreven als wordt gesteld dat Stroom ‘kunstwerken van over de gehele wereld samenbrengt die nu visionair blijken te zijn’. Het was veel beter geweest als het woord ‘crisis’ volledig buiten beschouwing was gelaten. Dan hadden we iets anders gezien, namelijk hoe verschillend mensen hun omgeving vormgeven, maar zich net zo gemakkelijk laten sturen door planners en overheden. Dat is misschien niet nieuw en niet actueel, maar blijft wel intrigeren. Bovendien laat dat aan bezoekers voldoende ruimte om er op een sombere oktobermiddag, onderweg terug naar huis, zelf nog een crisistentoonstelling van te maken.