Feature

Weiterbauen met baksteen

Dat een discussie over baksteen alle schaalniveaus van het vakgebied kan raken bewezen Joris Molenaar en Christian Rapp tijdens de ArchitectuurCase van 16 oktober jl. Van menselijke maat tot decor van de stad, dit ‘oerhollandse’ bouwmateriaal vervult een belangrijke functie in het leven van alle dag.

RK kerk St. Dominicus, E. &H. Kraaijvanger (1960) – foto © Jannes Linders, Rotterdam

Als gastprogrammeur van Air maakte architect Hans van der Heijden een selectie van bakstenen gebouwen in Rotterdam die gebouwd zijn in de periode 1928-1960. Hij liet de gebouwen door Jannes Linders fotograferen en bombardeerde ze tot onderwerp van de ArchitectuurCase ‘Nederland bouwt in baksteen’. Doel van de avond was het duiden van de relevantie van deze bakstenen gebouwen voor het huidige architectuurdiscours. De sprekers waren goed thuis in de materie, Joris Molenaar is de restauratiearchitect van museum Booijmans van Beuningen en Christian Rapp is, naar eigen zeggen, de grootste baksteenartiest van Nederland.

Molenaar begon met de stelling dat de moderne architectuur in Rotterdam tijdens het interbellum twee stromingen kende: de ‘aardse variant’ van H. Mertens en A. van der Steur en de ‘abstracte variant’ van bijvoorbeeld J. Brinkman en L. van der Vlugt. Voor beide stromingen was plek binnen de stadsvernieuwingsplannen en van een polemiek tussen beide was op stedenbouwkundig niveau helemaal geen sprake. Tekenend hiervoor is een vogelvluchtperspectief van het ontwerp voor het museum Boijmans waarop Van der Steur ook de tegenovergelegen moderne witte villa’s tot in detail had ingetekend.
De gebouwen uit die tijd waren uitgesproken situatief: de architect zat regelmatig op de stoel van de stedenbouwkundige en andersom. Zo was stadsstedenbouwkundige W.G. Witteveen gericht bezig met het architectonische beeld dat zijn stadsplan zou opleveren. De bebouwing binnen zijn strak berooilijnde stadplan was in zijn schetsen al compleet door hem ontworpen.
Na deze inleiding analyseerde Molenaar het Museum Boijmans (van Beuningen was er toen nog niet bij). “Dit is óók moderne architectuur”, aldus Molenaar. Museum Boijmans was bij oplevering een toonbeeld van de nieuwste technieken op het gebied van klimaatinstallaties en daglichttoetreding. Deze technische aspecten waren tijdens het ontwerpproces integraal benaderd en volledig in het ontwerp geïntegreerd. De uitgekiende daklichten van meerdere lagen glas zorgden voor het perfecte licht om schilderijen tentoon te stellen.
De oorspronkelijke kwaliteiten van het gebouw zijn in de loop der jaren verloren gegaan. Het glas van de daklichten maakte plaats voor Philips kunstlicht. De toevoeging van het restaurant aan de achterzijde, naar ontwerp van Hubert-Jan Henket, degradeerde de brede lichte hal aan de vijver tot een gang en devalueerde het gevelbeeld, aldus Molenaar. Hij betreurde dat bij deze benadering het gebouw als ‘oud gebouw’ wordt opgevat en waar de ‘modernere’ toevoegingen op aantakken. Molenaar benadert het gebouw met veel meer historisch begrip: als toonbeeld van ingenieurskunst gehuld in baksteen.

Na Molenaar was het de beurt aan Christian Rapp. Hij behandelde twee van zijn eigen projecten. Allereerst het gemeenschapscentrum in Jonkershove (België). Het abstracte ontwerp met vliedende ruimtes en lange lijnen werd volledig in baksteen uitgevoerd. Het resultaat is een complex van ruimtes dat zich ondanks de abstractiegraad van het ontwerp verhoudt tot de schaal van de mens. De baksteen is volgens Rapp de link tussen mens en gebouw.
Het tweede project betrof de herbestemming van de door J.D. Zocher ontworpen krankzinnigenkliniek in Zandvoort. Het neoclassicistische gebouw werd in de loop der jaren talloze malen uitgebreid. Het voorstel van Rapp voor de kliniek bestaat er uit het complex genadeloos terug te brengen in zijn oorspronkelijke opzet. De vele aangebouwde vleugels moeten hierbij het veld ruimen. De delen die vervolgens weer zouden moeten worden bijgebouwd, en de gaten die moeten worden gedicht zouden volgens het zogenoemde weiterbauungsprincipe een nieuwe, meer vanzelfsprekende, laag aan het gebouw toevoegen. Rapp legde uit dat dit principe na de Tweede Wereldoorlog veelvuldig in Duitsland werd toegepast om de vele, door granaten geslagen, gaten te herstellen. Abstract gedetailleerde wanden van baksteen en betonnen elementen vulden deze gaten en sloten aan op de oorspronkelijke natuurstenen ornamentiek, zodanig dat de gevels weer een harmonisch geheel werden. Tegelijkertijd werden gebouwen intern aangepast. Het weiterbauungsprincipe voegt een nieuwe laag aan het gebouw toe, in plaats van een fremkörperliche toevoeging. Of om terug te komen bij museum Boijmans van Beuningen: “Door historisch erfgoed op deze manier te benaderen hoeft de aanpassing aan monumenten zich niet te beperken tot de methode Henket.”

Gespreksleider Jan Peter Wingender probeerde in de afsluitende discussie de beide architecten een relatie te laten leggen tussen eigen werk en de geselecteerde bakstenen gebouwen. De heren ontweken echter iedere concrete vraag naar hun projecten en verlieten het abstractere stedelijke schaalniveau niet. Dat was enigszins jammer, omdat er genoeg aanknopingspunten waren voor een interessante discussie op architectonisch niveau. Zeker als de discussie zich bijvoorbeeld had toegespitst op de aanpak van de restauratie van het Museum Boijmans ten opzichte van die van de kliniek in Zandvoort. In plaats daarvan ging het over de betekenis van bakstenen gebouwen voor de stad. Rapp beschreef de mediërende kwaliteit van baksteen die ervoor zorgt dat de mens zich ongeacht de schaal en abstractiegraad, kan relateren aan een gebouw. Molenaar leek meer onder de indruk van de expressieve kwaliteiten van baksteen voor het stadsbeeld. Uiteindelijk landde het gesprek dan toch op architectonisch niveau. Beiden vonden elkaar ook in hun overtuiging dat het maken van gebouwen meer aandacht verdient. Conclusie van de avond was dat de ambachtelijke aandacht van de architect voor zijn ontwerp blijkt uit een zorgvuldig gebruik van baksteen. Daarnaast ontgroeien de geselecteerde gebouwen hun bouwsteen niet, waardoor ze in het stadsbeeld sympathie opwekken bij de beschouwer.
Of zoals van der Heijden tot slot stelde: Het materiaal maakt architectuur, ondanks persoonlijke overtuiging, kennelijk deelbaar.