Feature

Het weerbarstige Afrikaanse stadscentrum

Van 25 tot en met 28 september j.l. vond in de Zuid-Afrikaanse stad Pretoria de derde editie van de internationale conferentie African Perspectives plaats, met als thema het Afrikaanse stadscentrum. Vooral de weerbarstigheid van dit centrum geplaatst tegenover de sublieme, affirmatieve visie van de architect kwam pregnant naar voren.

de wijk Kariako in het centrum van Dar es Salaam, Tanzania gemaakt tijdens een workshop in 2005 – beeld ArchiAfrika

AbduMaliq Simone, professor bij de vakgroep sociologie van het Londense Goldsmiths college en de eerste spreker tijdens de plenaire sessie op de tweede dag van de conferentie, typeerde de Afrikaanse stad als een ‘ruimte van onzichtbaarheid’; als een verwaarloosde, ontransparante plek losgekoppeld van het normale economische leven waaraan niemand veel aandacht schenkt. Zelfs ngo's laten steden vaak links liggen omdat ze moeilijk uit de voeten kunnen met de heterogene en complexe samenstelling van de Afrikaanse stadscentra waarbij rijk en arm, alsook verschillende culturen en nationaliteiten door elkaar leven. Dit laatste maakt het moeilijk om verschillende doelgroepen te onderscheiden of om één duidelijk doel na te streven zoals het bestrijden van armoede of ongelijkheid. De private organisaties voor ontwikkelingssamenwerking richten zich dan ook eerder op de meer monotone, arme sloppenwijken in de Afrikaanse metropolen.
Simone zag deze onzichtbaarheid van het Afrikaanse stadshart echter als iets positiefs. Doordat het niet is opgeladen met bepaalde ideologieën of virtuele economieën, is het een ruimte van convivialiteit*, van gemoedelijkheid en jovialiteit. De ontwikkeling van de stad zou vooral bepaald worden door de manier waarop de bewoners en gebruikers hun leefomgeving toe-eigenen. Simone sprak in dit verband ook over de slonzigheid of knoeierigheid (messyness) van het Afrikaanse stadscentrum; over de slijtage waaraan de stad en haar architectuur onderhevig is als gevolg van de tijdelijke transacties, kortsluitingen en de kleinschalige initiatieven van haar heterogene bewoners.
Ondanks Simone’s herhaaldelijke nadruk dat hij de realiteit van de Afrikaanse steden en de vele reële problemen waarmee deze kampen, niet idyllisch wou voorstellen, had zijn lezing toch precies dit effect. De pragmatische overlevingsstrategieën van de bewoners van het Afrikaanse stadscentrum kregen quasi-utopische kwaliteiten toegedicht, of tenminste kwaliteiten waarvan de afwezigheid in de steden in het noorden vaak wordt betreurd: openheid, participatie, kansen, creativiteit, improvisatie, acupuncturale interventies, enzovoorts.

Dat de bewoners van de Afrikaanse stad hun leefomgeving echter vaak beleven op een manier die tegengesteld is aan alle sublieme kenmerken die architecten daaraan toedichten, kwam pijnlijk aan het licht tijdens de presentatie van de tweede plenaire spreker, de Ghanese architect Joe Addo, hoofd van het bureau Constructs LCC. Zijn belangrijkste boodschap was dat in de confrontatie met de Afrikaanse stad, architecten de formaliteiten van het beroep achterwege moeten laten en dienen ‘in te tappen’ in de unieke ritmes en de ‘soul’ van het alledaagse leven. In een video die Addo maakte over nieuwe exclusieve, afgesloten woondorpen in de suburbs van Accra, de hoofdstad van Ghana, blijkt er onder de inwoners van de omliggende informele bebouwing – vaak nog uit stro en modder gebouwd – echter weinig enthousiasme te bestaan voor deze Afrikaanse ritmes. Op de vraag waar ze het liefst zouden willen wonen, antwoorden ze unaniem dat het hun droom is om in een grote villa in één van de exclusieve woondorpen te wonen. Verder ervaren ze hun wijk als te dichtbevolkt met een gebrek aan bewegingsvrijheid. Ook nadat Addo een paar van hen meeneemt naar één van de suburbane woondorpen en hen wijst op de nadelen van gated communities, blijven ze volharden in hun voorkeur. Addo’s lezing bevestigde hiermee weliswaar opnieuw de weerbarstigheid van de Afrikaanse stad, maar dan de weerbarstigheid ten opzichte van de typisch sublieme, affirmatieve visie van de architect zélf over deze stad.

Church square, centraal plein in het centrum van Pretoria, Zuid-Afrika – foto: University of Pretoria

De derde plenaire spreker, de Zuid-Afrikaanse architect Heinrich Wolff van het bureau Noero Architecten uit Kaapstad, bood een goede correctie op het delirische discours van zijn voorgangers. Hij positioneerde zich vooral als een man van de architecturale praktijk met een neus voor kansen in de hedendaagse Zuid-Afrikaanse situatie. Met betrekking tot de nadruk van Simone en Addo op het informele karakter van Afrikaanse stedelijke processen, benadrukte Wolff dat dit informele niet de focus kan zijn van de architect omdat deze vooral het formele maakt. Volgens hem was het de uitdaging om met een formele interventie in te grijpen in de informele context. Hij gaf hierbij het voorbeeld van een schoolgebouw dat hij ontwierp in Khayelitsha, één van de grootste en beruchtste sloppenwijken van Kaapstad. Door het gebouw op een specifieke wijze te situeren op het voorhanden terrein creëerde hij een nieuwe, informele route door de sloppenwijk die de controle van een belangrijke verkeersader door lokale bendes saboteerde.

Op de vierde en laatste dag van de conferentie vond nog een door het Nederlands Architectuurinstituut georganiseerd debat plaats tussen drie Zuid-Afrikaanse en twee Nederlandse sprekers. Het interessante van het debat was dat er kwesties aan bod kwamen die meer toegesneden waren op Pretoria, een stad die vreemd genoeg de grootste afwezige was op de conferentie – zeker een gemiste kans om het sublieme discours over de Afrikaanse stad aan een realiteitstoets te onderwerpen. Zo klaagde iemand uit de zaal dat niet alleen het probleem, maar zelfs het woord ‘misdaad’ nog niet een keer gevallen was op de conferentie terwijl het toch één van de belangrijkste redenen is voor de massale desinvestering, het wegtrekken van alle belangrijke culturele functies, en de terminale toestand van Pretoria's stadscentrum in het algemeen.
Pannellid Paul Meurs trakteerde de man prompt op wat Nederlandse plannerswijsheid. Hij verwees naar een door hem belegde vergadering waarvoor projectontwikkelaars waren uitgenodigd die betrokken zijn bij de controversiële herontwikkeling van de Lijnbaan in Rotterdam. Meurs vertelde hoe hij hun aanvankelijk negatieve attitude ten opzichte van het behoud van het historisch erfgoed wist om te buigen naar een positieve houding waarbij erfgoed gezien wordt als een uniek ‘selling point’. Zijn boodschap was dat het voorrekenen van de mogelijke baten die voortvloeien uit de herontwikkeling van Pretoria's centrum en waardevolle gebouwen, projectontwikkelaars warm kan maken voor investeringen en ontwikkelingen.
Het was Heinrich Wolff die de man uit de zaal op meer harde wijze van repliek diende. Hij deed diens standpunt af als dat van een geprivilegieerde minderheid die in de ban is van zaken zoals misdaad en angst, een minderheid die zich afkeert van de publieke ruimte en zich van de ene beschermde luchtbel naar de ander beweegt. Verder wees hij op het specifieke probleem in Zuid-Afrika, als gevolg van zijn woelige geschiedenis bestaat er niet één gemeenschappelijk of een gedeeld erfgoed, maar heeft iedere groep zijn eigen erfgoed dat het afzet tegen dit van de ander.

Het is precies deze verregaande polarisering van de stad die een economisch pragmatische strategie inzake de herontwikkeling van het centrum, zoals Meurs dat voorstelde, zo problematisch maakt in de Zuid-Afrikaanse context.