Feature

De architectuur van de noodzaak

Het NAi organiseerde samen met Victor Veldhuijzen van Zanten op vrijdag 30 oktober 2009 een symposium over de toekomst van de architectuur: Architectuur 2.0, the architecture of consequence. Het werd een bijeenkomst waar de opgaven voor toekomst in een zeer breed perspectief werden behandeld. In tegenstelling tot twee jaar geleden, waar vooral over de architectuur van het heden en verleden werd gesproken, werd het vizier nu wijd opengezet voor de opgaven van de toekomst.

foto: Kees van der Hoeven – Architectenwerk

Nieuwsgierig wat de dag ons zou brengen reisden we af naar Rotterdam. Het veelbesproken betoog dat Jan Willem Neutelings hield tijdens de eerste editie lag nog ‘vers’ in het geheugen. We waren benieuwd wie ons deze keer zou verrassen, de lijst met coryfeeën op de aankondigingposter was indrukwekkend. Bij aankomst bleken echter drie van de zeven hoofdsprekers (Bjarne Mastenbroek, Felix Claus en Anne Lacaton) geveld door de griep en ook Peter Noordanus moest op een andere plek zijn. De organisatie had er alles aan gedaan om geschikte vervangers te vinden, zo mochten Thomas Rau en Jean Philippe Vassal ten tonele verschijnen. Hiermee werd de schade beperkt. Bovendien kreeg iedere spreker wat meer tijd om te spreken.

Moderator van de dag, Ole Bouman, introduceerde het thema. De sprekers waren gevraagd zich te richten op een agenda voor de toekomst. Hij vatte dit samen in zeven problematieken: duurzame productie van voedsel, gezondheid, alternatieve energiebronnen, tijd, sociale cohesie, ruimte, en waarderecreatie; alle onderwerpen die in lijn liggen met de door het NAi georganiseerde manifestatie Maak ons land en het door hem geschreven Architectuur als noodzaak. Het spectrum aan onderwerpen in invalshoeken was breed en de sprekers maakten daar dankbaar gebruik van.

Als eerste nam Michiel Cohen, oprichter van het Delftse Cepezed het woord. Hij hield een pleidooi aan de hand van een aantal stellingen waar architectuur volgens hem over zou moeten gaan. Zo haalde hij uit naar de nieuwe wet op de architectentitel met de verplichte beroepservaringperiode. Deze wet beloont volgens Cohen de tekortkomingen van het architectuuronderwijs. Ook hekelde hij de architecten die niet verder komen dan de optische illusies of die zich blindstaren op het thema duurzaamheid. “Dit betekent niet dat je het niet moet doen, maar het is niet je vak.” Hij pleitte voor het architectonische vakmanschap, het helder ordenen en het comfort.

Cohen werd opgevolgd door Thomas Rau, van het gelijknamige RAU architecten. Rau was de avond voor de congresdag bereid gevonden de zieke Felix Claus te vervangen. Door verschuivingen in het tijdschema werd zijn lezing vervroegt, kwam hij net op tijd de zaal ingelopen en mocht gelijk het podium op. Echt ingaan op de stellingen van zijn voorganger kon hij dus niet. Rau richtte zich in een zeer enthousiast en goed onderbouwd verhaal op een groot scala van technische oplossingen voor duurzaamheid. Hij pleitte voor een andere kijk op architectuur en het breder trekken van het vak. Over het belang van  energieneutrale door technologie gedreven oplossingen, maar ook voor door de natuur geïnspireerde oplossingen. Hij stelde voor zo ver te gaan om geen honorarium meer te rekenen, maar betaald te worden uit de financiële besparingen die hij als architect weet te realiseren. Met zijn eigen bureau gaat hij deze uitdaging nu aan in een van de projecten, maar Rau legt de uitdaging ook neer bij de collega-architecten in de zaal.

foto: Kees van der Hoeven – Architectenwerk

De laatste spreker in de ochtend was Erick van Egeraat. Naar aanleiding van een uitspraak van de sprekers merkte hij op dat zijn architectuur misschien niet door iedereen wordt gewaardeerd, maar dat hij in ieder geval wel (in het buitenland) grote projecten realiseert. Dit was ook meteen de kern van zijn betoog: in het buitenland lukt het wel, maar in Nederland lijkt het onmogelijk grote ambitieuze visionaire projecten tot stand te brengen. Hij noemde de Kop van Zuid waar al zeker twintig jaar geprobeerd wordt Rotterdam tot een volwaardige stad te ontwikkelen, maar waar nauwelijks projecten van de grond komen. Een forse aanklacht aan het adres van de gemeente Rotterdam die de oren laat hangen en ontwikkelaars alle ruimte geeft om te verzuimen wat ze beloven. Maar hij is ook teleurgesteld in zichzelf en collega-architecten over het feit dat het niet gelukt is om de stad echt te veranderen. Zijn oplossing is om op een kleinere schaal in Nederland te ontwikkelen en daarbij de macht van de ontwikkelaars terug te dringen.

Adriaan Geuze, als enige landschapsarchitect in het gezelschap, opende het middagprogramma en stelde zich voor als de ‘weldoener van het groen’. Geuze tilt niet zo zwaar aan de crisis en de gevolgen daarvan als zijn collega-sprekers. Hij vindt het door Ole Bouman opgelegde thema veel te dramatisch en twijfelt er sterk aan of je als architect deze last op je schouders moet nemen. Geuze vertelde over zijn studietijd aan de landbouwuniversiteit in Wageningen, een tijd die werd gedomineerd door geitenwollen sokken. Hij legde uit dat studenten zelf producten verbouwden die bij de juiste maanstand geoogst moesten worden. Hij deed hier zelf ook aan mee en gaf aan hij de duurzaamheidsrage daarmee wel heeft gehad.
Volgens Geuze wil een architect vooral een eigen oeuvre realiseren. De realiteit is echter dat je in je leven maar vier of vijf projecten realiseert die een tasbare bijdrage voor het vak zijn – en dan mag je nog van geluk spreken. Met een goed gevoel voor zelfspot vertelt hij over het enige project dat gerealiseerd is die deze status heeft bereikt: een wegklapbare stalen autobarrière voor een plein die door Struyck Verwo in productie is genomen en inmiddels over de hele wereld wordt toegepast. Dit zette hij naast zijn eigen actie-initiatieven: de maquette van 1 miljoen Vinex woningen bij het NAi en de grote opblaasbare koe voor de redding van het groene hart, om vervolgens te moeten constateren dat deze acties eigenlijk niks hebben opgeleverd. Toch blijft hij tot het einde van zijn lezing pleiten voor meer inzet in de ontwikkeling van het open polderlandschap en als contra gewicht, het maken van een echte metropool, met een echte dichtheid en een echte oplossing voor onze mobiliteitsproblematiek.

Ook architect/stedenbouwer Kees Christiaanse hield het dichtbij zichzelf door het thema van de architectuurbiënnale te gebruiken voor zijn lezing. Zichtbaar vermoeid en met een hese stem van alle lezingen en debatten die hij als curator van de biënnale moet houden, legde hij nogmaals het concept ‘open city’ uit. Aan de hand van een aantal projecten liet hij zien hoe het concept (ook) kan werken bij complexe, urbane transformaties. Als voorbeelden liet hij het masterplan voor de Olympische spelen in Londen zien en het masterplan voor de Russische industriestad Perm. Beide plannen streven naar een naar een duurzame, stedelijke transformatie en vinden deze in een meer compacte en tegelijkertijd meer open stad. Hier pleitte Christiaanse voor de strategische ‘top down’ planning in combinatie met ‘bottom up’ interventies voor het publieke leven, dit kan op korte termijn tastbare resultaten in de ontwikkeling van de stad opleveren.

foto: Kees van der Hoeven – Architectenwerk

De enige buitenlandse architect in het gezelschap, Jean Philippe Vassal, mocht de dag afsluiten. In zijn lezing toonde hij vooral eigen projecten. Het bureau werd onder andere bekend door de verbouwing van Palais de Tokio in Parijs. De pragmatiek in het werk en de schijnbaar pretentieloze ontwerpen bieden een rijkdom aan slimme interventies en leveren veelal een grote bijdrage aan de verbetering van de directe leefomgeving. Doordat er gebruik wordt gemaakt van eenvoudige materialen en prefab elementen kunnen de kosten laag worden gehouden en de gebruikers meer ruimte worden geboden. In de projecten liet hij een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid zien. Zo werd het programma voor een architectuuropleiding in Nantes fors uitgebreid met extra vloeroppervlakte, beloopbare daken en verdiepingen met dubbele hoogte. Hiermee kwam de stad letterlijk de school in.

Na deze lange dag vol interessante opvattingen en visies, kwam de lange terugblik van Jo Coenen op het symposium. De onnodige herhaling leidde tot verveling bij het publiek (en sprekers…) en deed ons snakken naar de borrel waar we onderling konden spreken over de thema’s van de dag. Ook het minidebat met de sprekers voegde nauwelijks iets toe. Van een echt debat was trouwens sowieso geen sprake doordat de zaal niet kon participeren.
Jammer ook dat Bouman juist in deze tijd en in het licht van zijn boek, niet gekozen had voor een groter podium voor een nieuwe generatie architecten. Vrijwel alle hoofdsprekers bleven namelijk dichtbij de thema’s die we van ze kennen, aangevuld met mooie renderingen van hun eigen projecten in binnen- en buitenland. De bijdrage van de komende generatie bleef beperkt tot een vijftal intermezzo’s van pas afgestudeerden die in twee minuten tijd nauwelijks de diepte op konden zoeken. Alleen Gijs Raggers viel echt op met een overtuigende voordracht. Hij was duidelijk ervaren in het vertellen van een humorvol en scherp verhaal. Als een van de winnaars van de Building for bouwkunde-prijsvraag lichtte hij zijn sober gepresenteerde ontwerp toe. Niet bang voor te veel ambitie sloot hij het verhaal af met de melding dat hij binnenkort een boek zou publiceren dat naast Vitrivius’ bouwkunde handboek niet zou misstaan. Met smart wachten we dan ook op de generatie 4.0 die (hopelijk) de volgende editie van architectuur 2.0 mag gaan vormgeven.