Recensie

Beyond no.2 Verhalen waar niemand wijzer van wordt

Sinds kort geeft uitgeverij SUN architecture het ‘bookazine’ Beyond uit, een poging om door middel van korte verhalen te reflecteren op de huidige staat van architectuur en stad. Christophe van Gerrewey, winnaar van de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek 2008 en schrijver van zowel fictie als non-fictie, recenseert voor ArchiNed het tweede nummer.

Het kenmerk van een modern, hedendaags verhaal is dat niemand er meteen wijzer van wordt. En inderdaad is alle literatuur, net als alle kunst, erop gericht om elk oordeel en besluit uit te stellen, door steeds verschillende en het liefst nog tegenstrijdige interpretaties aan te bieden. Begin 2009 verscheen bij uitgeverij SUN de eerste aflevering van Beyond, een Engelstalig tijdschrift-in-boekvorm. Beyond is volgens hoofdredacteur Pedro Gadanho gewijd aan ‘nieuwe, experimentele vormen van architecturaal en stedelijk schrijven’; het wil een ‘uitgebreid netwerk van jonge schrijvers de vrijheid geven om een overzicht te bieden op de thema’s en de dingen die eraan komen’; het stelt ‘verhalen voor die de kracht van fictie benaderen, om een diepe, aansprekende reflectie over onze huidige zorgen op gang te brengen’.

Het tweede nummer van Beyond verscheen in november 2009, en draagt als titel ‘Values and Symptoms’. Waarden en symptomen – de titel geeft al aan dat in dit nummer het besluiteloze karakter van verhalen niet voor lief wordt genomen. Beyond no.2 presenteert volgens weer een andere ondertitel ‘shortstories on the post-contemporary’, die ‘onverwachte inzichten aanbieden over hoe we om kunnen gaan met oude stedelijke problemen als oorlog, gentrificatie, en kapitalistische stadsgroei.’ Verhalen waar we allemaal wijzer van worden; auteurs die goede raad in pacht hebben en zo vriendelijk zijn om die, door middel van (pseudo-)fictionele teksten, met ons te delen – hoe zou dat er uit kunnen zien?

Paradoxaal genoeg besluiten veel van de hier verzamelde teksten met een oproep tot een nieuw besluit: ‘what we need now is another utopia’, schrijft Gadanho; ‘the system is in need of a new beginning,’ aldus Roemer van Toorn; Lieven De Cauter heeft het meermaals over ‘a new spatial order for the twenty-first century’ en verzamelt zich herhaaldelijk met gelijkgezinden om te ‘brainstormen’ over de ‘toekomst’; Markus Miessen pleit voor de ontwikkeling van ‘a common understanding and starting point as to where we can start to disagree from’; en Emiliano Gandolfi besluit: ‘Tomorrow will be another day of struggle for the right to the city. We’ll need all the enthusiasm we can muster.’ Nagenoeg alle auteurs in Beyond no.2 gebruiken de (zogenaamde) verhalende vorm als een glazen bol waarin hopelijk een plan of een gebruiksaanwijzing voor de toekomst oplicht. Maar alles wat zij – en de lezer met hen – te zien krijgen is een nieuwe glazen bol, die de uitgangspunten spiegelt, en een pas op de plaats maakt.

Nogmaals: veel meer van verhalen verlangen is eigenlijk onredelijk. Het hameren op het feit dat er (nog) geen theorie of filosofie bestaat voor het huidige tijdperk, en dat we dringend aan het werk moeten om een theorie te vinden, wordt in Beyond no.2 echter al snel vervelend. Het deugdelijke aan ‘echt’ moderne verhalen is dat ze de tijd opheffen en verheffen, dat ze verschillende perspectieven bieden op verschillende opdrachten, en dat ze op die manier zelfs inzicht verschaffen in zaken of onderwerpen die de auteur van te voren niet eens wou onderzoeken. Voor dergelijke verrassingen is in het tweede nummer van Beyond weinig plaats, precies omdat de meeste ‘verhalen’ geschreven zijn met één specifiek oogpunt – of, zoals dat dan met een Engels-Nederlands woord heet, focus: hoe kunnen we wijzer worden?

De vormelijke aspecten van de verhalen worden daarbij vaak over het hoofd gezien. Het leidt tot plotloze gesprekken-in-dialoogvorm (zoals de tekst van Roche & Sie(n)), licht narratieve maar weinig aangrijpende want overduidelijke parabels (Pavilion of the Future van Rui Zink), generische, van stadstheorie afgeleide verhalen waarin het hoofdpersonage ‘the Young Architect’ heet (zoals Scenes from A City van Triin Ojari), of ingekorte fragmenten uit een dagboek (zoals Feast in a War Zone, waarin Lieven De Cauter verslag uitbrengt van een bezoek aan Palestina). De verhaalvorm wordt zo keer op keer opgerekt tot er een vreemde anomalie ontstaat: het onderwerp staat voorop, het leesplezier van de tekst lijkt bijkomstig, en het resultaat is steeds weer de dringende vraag om snel tot nieuwe resultaten te komen.

De beste bijdragen in dit tweede nummer van Beyond zijn dan ook de teksten die eerder dicht bij hun ‘genre’ blijven. Roemer van Toorn beroept zich in ‘Reality demands a theory’ op contemporaine filosofen als Badiou en Zizek om de afwezigheid van een omvattende contemporaine theorie vast te stellen. Ook Ole W. Fischer doorloopt alle voorbije fases van de recente ideeëngeschiedenis om in het vacuüm van de actualiteit te belanden. Sam Jacobs presenteert een verhaal over een man die een maquette maakt van de aanslag op J.F. Kennedy – een verhaal dat duidelijk doordrongen is van de geest van de Canadese auteur Douglas Coupland: hedendaagse, enigszins zonderlinge personages houden zich zodanig bezig met hedendaagse en hippe dingen, dat ze er nagenoeg mee samenvallen – stilistisch, karakterieel en emotioneel. Niet toevallig besluit deze Beyond met een fragment uit de recentste roman van Coupland, Generation A. Die roman gaat over vijf mensen die, op verschillende plaatsen op deze aardbol, gestoken worden door een bij. Bijen zijn in de periode waarin de roman speelt nochtans uitgestorven. Tegen hun zin in komen de personages zo terecht in een wereldwijde samenzwering. Het opgenomen fragment heeft die romaneske constructie echter nodig om zinvol te kunnen zijn.

Zo is Beyond ook op dit vlak een schemerige oefening in verkeerd geplaatste verlangens. Van verhalen wordt het toekomstperspectief van het pamflet verwacht; het essay wordt slechts aangewend om een ideologisch tekort aan te duiden; een romanfragment wordt afgedrukt in de hoop de overkoepelende dialoog van de roman zelf te presenteren; en fictie wordt bedreven met het stilistische register van de gemiddelde academische paper, opgeladen met literaire clichés en actuele termen en fenomenen. Natuurlijk verdient het schrijven (over architectuur) elke mogelijke impuls – maar zowel inhoudelijk als conceptueel vraagt een goede tekst om veel meer dan alleen maar nieuwe of goede bedoelingen.