Recensie

De nieuwe traditie, continuïteit en vernieuwing in de Nederlandse architectuur

Als de ondertitel van dit boek waar is, ligt hier het definitieve boek der boeken, de moeder aller architectuurbeschouwingen: Continuïteit en vernieuwing in de Nederlandse Architectuur. Ik verwacht dan een 12-delige serie, beginnend met middeleeuwse plaggenhutten en eindigend met de afgebrande CCTV. Maar titels kunnen bedriegen.

De nieuwe traditie is een overzicht van wat in de volksmond én in de vakgemeenschap ’traditionalisme’ wordt genoemd; een eeuw traditionalistische architectuur en stedenbouw, met een nadruk op de laatste vijftien jaar. De gangbare definitie voor traditionalisme: ‘het doelbewust teruggrijpen op tradities bij het bouwen wat betreft vorm, constructie en functie’, geeft kort en bondig treffend aan waar dit boek over gaat. Beter dan deze definitie kan ik het onderwerp van dit boek niet samenvatten. Maar juist het woord Traditionalisme is opvallend afwezig, nergens wordt het beestje bij de naam genoemd. Door de afwezigheid van het ‘T-woord’ bekruipt je daardoor het gevoel er in dit boek een taboe wordt besproken.

Het omzeilen van het begrip traditionalisme is niet alleen van taalkundige kwestie. Er wordt hier een gelegenheid gemist om traditionalisme eens zorgvuldig te definiëren, om het verschil aan te duiden met regionalisme, en kritisch regionalisme. Er had een vergelijking gemaakt kunnen worden met classicisme en met ‘new urbanisme’.
Een fundamenteel (theoretisch) kader is hard nodig om het traditionalisme te ondersteunen, te verdiepen en uit te bouwen. Dat is natuurlijk ook het motief voor dit boek maar door de aanspreektitel te vermijden krijg je het gevoel dat traditionalisme al dusdanig bevlekt is, dat niemand ermee geassocieerd wil worden. Dat is naar mijn idee onterecht: Het is hoog tijd om traditionalisme onomwonden te benoemen en eventueel te omarmen. Uit het verleden valt immers te leren dat de omarming van een geuzenaam (flikkers, boeren & punks) een goede emancipatoire strategie is. En juist het traditionalisme leert ons het wiel niet steeds uit te vinden en te profiteren van de lessen die de geschiedenis ons leert. De nieuwe traditie is theoretisch namelijk wel degelijk ambitieus. Zo staat op de achterflaptekst: ‘door het burgerlijke wonen centraal te stellen in de architectuurgeschiedenis, wordt duidelijk dat het radicale experiment van het modernisme een incident is geweest’. Zo, die zit: de perspectiefwisseling in dit boek transformeert het dominante denken tot voetnoot. Maar omdat het beest niet bij de naam wordt genoemd, wordt deze stelling nauwelijks overtuigend onderbouwd.

uit Thuis. Home p. 26 KOW, Vathorst Amersfoort 2008 – p. 27 boven Mulleners + Mulleners Architecten, De Meern 2002-2007 (foto: Cornbread Works) – p. 27 onder: Mulleners + Mulleners Architecten, Hilversum 2005-2008 (foto: Jacqueline Pieters)

Het 270 pagina’s tellende coffee table book (lichtelijk oversized en bepaald niet draagbaar) is geschreven door Hans Ibelings en Vincent van Rossem. Het boek toont foto’s van gerealiseerde projecten en tekeningen van buurtschappen en wijken, projecten die voornamelijk ontworpen zijn door Mulleners + Mulleners, Scala, Molenaar & Van Winden, KOW, Soeters van Eldonk, Krier Kohl, Six Architects of LSW Architecten. Geveltekeningen, woningplattegronden en -doorsneden ontbreken geheel. Het boek lijkt geschreven voor een brede doelgroep en niet louter voor vakbroeders. Dat is goed gelukt want het boek is toegankelijk. Met name Ibelings schrijft in begrijpelijke taal wat deze architectuur wil.

De nieuwe traditie is nadrukkelijk een samenstelling van het werk van twee auteurs, op pagina 185 ligt een harde scheiding. In het eerste deel beschrijft Ibelings de hedendaagse bouwpraktijk terwijl hij steeds verder uitzoomt vanuit de dagelijkse woonomgeving. Dat leidt tot een begrijpelijke hoofdstukindeling: thuis, buurt, dorp, stad, landschap. Feitelijk is het een stevig maar ook sympathiek essay (ca. 6000 woorden en rijk geïllustreerd) waarin Ibelings pleit voor meer besef van geschiedenis in de ontwikkeling van nieuwbouw.  Als hij door laat schemeren wat dit boek wil wordt de politieke en maatschappelijke spanning rondom het onderwerp voelbaar. Zo schrijft Ibelings op pagina 89: ‘Architecten .. hebben doorgaans meer belangstelling voor de stad dan voor het dorp, een grotere fascinatie voor de koortsachtige dynamiek van een gestaag groeiende metropool dan voor de rustige continuïteit van nederzettingen op het platteland’. En op pagina 39 staat te lezen: ‘In Nederland is de teneur maar al te vaak om het wiel opnieuw uit te vinden … om vooral geen lering te willen trekken uit het verleden’. De aanklacht wordt langzaam duidelijk: architecten zijn (door het modernisme) overgefixeerd geraakt op innovatie en vernieuwing op het gebied van typologieën en materiaalgebruik. Traditionalisten staan daar tegenover en pleiten voor een ambachtelijke visie op het vak, en zoeken meer naar ‘continuïteit in de architectuur’ (titelverklaring).
Bij vlagen wordt duidelijk wat het boek écht probeert te bieden: een tegenwicht aan het gangbare architectuurdenken. Oei, maar is er dan een gangbare architectuuropvatting? De meeste architecten vinden van niet, maar traditionalisten vinden dat wél het geval. Zij zijn van mening dat het modernisme te zeer regeert in het architectuuronderwijs en in de architectuurpraktijk. Ze vinden dat het vak te weinig als traditie en als vakmanschap wordt beschouwd. Zij vinden het architectendiscours te hermetisch, te ontoegankelijk en met te veel aannames. Soms wordt – niet in dit boek – de vergelijking gemaakt met de politiek van vóór Fortuyn. De New Urbanists voegen daar nog aan toe dat de stedenbouw, de mens en zijn gedrag te weinig de maat der dingen zou zijn. Deze laatste groep is sterker in het buitenland dan in Nederland en voeren duurzaamheid al lang in hun vaandel. “Giving people many choices for living an urban lifestyle in sustainable, convenient and enjoyable places, while providing the solutions to peak oil, global warming, and climate change“. Maar ondanks dat er voldoende munitie is, kiest de auteur in dit boek niet voor de aanval.

uit Van alle tijden. Timeless p. 206 Philip Webb, Red House 1858-1859 – p. 207 boven Richard Shaw, Leyswood 1868 – p. 207 onder: Richard Shaw, Bedford Park 1880

Na pagina 185 gaat Vincent van Rossem verder met een zorgvuldig historisch essay (‘Van alle tijden‘) dat 25 pagina’s bevat. Van Rossem heeft een ondubbelzinnig wetenschappelijke stijl van schrijven en gebruikt dan ook 49 voetnoten, Ibelings het zonder deed. Terwijl het eerste deel van De nieuwe traditie ook voor leken goed te begrijpen is, is deel twee zelfs voor vakgenoten stevig. Die grote tegenstelling in aanpak van de beide auteurs komt het boek niet echt ten goede komen. Er is niet werkelijk samengewerkt maar meer samengesteld. Het debat dat rondom dit thema hangt is tussen de auteurs ook niet gevoerd, zo lijkt het. Het boek is daarmee noch pleidooi, noch debatverslag, noch historisch feiten onderzoek, of plaatjesboek. Het boek is zoekende omdat het van al die karaktereigenschappen wel iets heeft.

De nieuwe traditie beschrijft louter projecten in Nederland, dat heeft de titel ook beloofd. De historiografie wordt echter wel een internationaal perspectief aan gebracht. Ik vind dat een juiste keuze. Hoe leuk het ook is om buitenlandse voorbeelden te zien, gaat het hier over de Nederlandse stand van zaken. Dat die ontwikkeling nu en in het verleden niet los staat van het buitenland wordt in het boek duidelijk beschreven. Met name Van Rossem heeft het veel over de Engelse en Duitse geschiedenis van woonhuizen en woonwijken.

Interessant is ook dat het boek zich niet beperk tot gebouwen. Over ‘traditionalistische stedenbouw’ – dat doorgaans beter gewaardeerd wordt dan de architectuur – gaat een fiks deel van het boek. Ibelings’ hoofdstukken buurt, dorp, stad en landschap zijn voorbij het gebouwniveau en ook Van Rossem schrijft uitgebreid over de tuinstad, Plan Zuid en de historische stad. Ook is er veel aandacht voor het landschap en openbare ruimte. Dat is waardevol omdat op het niveau van de buitenruimte vaak intelligente en zorgvuldige oplossingen worden bedacht. Traditionalisme betekent géén Vinex-voortuintjes, maar deuren direct aan de straat. Geen geparkeerde auto’s in de langsrichting in de straat maar eronder, erachter of ernaast op een apart terrein. De straat en het plein, het collectieve domein dus, kan zich op veel meer positieve aandacht verheugen dan de bouwstijlen. In Poundbury, beter bekend als ‘het Prins Charles dorp’ hebben de architecten gevochten tegen de brandweer vóór de aanleg van doodlopende straatjes en tegen rotondes en doorgaande wegen. Ook zijn er steegjes gemaakt, kleine, alleen voor voetgangers en fietsers toegankelijke doorsteekjes. Waar vind je die nog in hedendaagse nieuwbouwwijken?

Het boek zou sterker zijn geweest als Ibelings en Van Rossem ondubbelzinniger voor het traditionalisme zouden zijn gaan staan en vanuit die positie repliek zouden hebben geboden aan de talloze aantijgen, want weer een andere les die geschiedenis ons leerde: De aanval is de beste verdediging.

Enkele gerelateerde artikelen