Recensie

Regels maken de stad of vice versa?

Architectuurboekenwinkels liggen vol met boeken over fantastische architecten, spectaculaire straten en buitengewone steden. Alex Lehnerer maakte een boek over regels die deze steden vormden, de straten opleverden en architecten stuurden. Grand Urban Rules viert regels als dé instrumenten om steden te vormen.

Grand Urban Rules, een bewerking van Alex Lehnerers proefschrift, bestaat uit twee delen. Een grafische opsomming van de 115 regels die in het boek besproken worden en een tekst opgedeeld in tien historisch thematische hoofdstukken. Het isoleren van de regels heeft een functie. De Zurichse architect en stedenbouwkundige Alex Lehnerer wil zo aantonen dat de regels niet onlosmakelijk verbonden zijn met de context waaruit ze voortkomen. De set regels zijn bestemd voor de denkbeeldige stad Averuni (een combinatie van average en universal? R-JdK). Hiermee stelt Lehnerer expliciet dat de regels een universele waarde hebben als stedenbouwkundig instrumentarium. De opsomming bevat regels om dichtheid te reguleren, regels om programma’s te sturen, regels om hoogbouw te beteugelen, etc. Lehnerer maakte zelf de illustraties, Joost Grootens, onder meer bekend van de Metropolitan World Atlas, verzorgde de vormgeving van het boek. Grootens voorzag alle regels van specifieke labels die de omstandigheid en het toepassingsgebied van de regels helder tonen.

In de daarop volgende hoofdstukken wordt terugverwezen naar de uiteenzetting van de regels. Zo krijgen de regels langzaamaan een context en wordt duidelijk dat veel regels door de jaren heen geëvolueerd zijn. Waar regels het expliciete onderwerp van het boek zijn, geeft het boek impliciet een gedetailleerd historisch overzicht van de monsterkracht die de steden in de Verenigde Staten sinds de negentiende eeuw domineert: het kapitalisme. Het is vooral deze kracht die met regels beteugeld wordt.

De meeste Amerikaanse steden bestaan uit een grid, snelwegen en urbane en suburbane zones. De invulling van het grid wordt grotendeels overgelaten aan de markt, waardoor bijna elk kavel privaat is. Tal van, per stad verschillende, regels zijn sturend bij de invulling van de kavels. Stadsbesturen hadden goed door dat het speculatief bouwen van enorme (kantoor)gebouwen niet moest leiden tot een onleefbare stad vol volumineuze en torenhoge gebouwen. Regels spelen een cruciale rol bij het tegelijkertijd aanwenden en in toom houden van de markt. Dit blijkt ook uit het feit dat het merendeel van de 115 regels het gebouwde object reguleert. Maar regelgeving heeft ook direct invloed op de bebouwde omgeving en de publieke ruimte. Vooral de toegestane bouwhoogte, die geregeld werd bijgesteld, zorgt ervoor dat verschillende tijdvakken zichtbaar zijn aan de hoogte van de gebouwen.
Dat een gewiekste omgang met de regels uitzonderingen kan opleveren bewees onder andere miljardair Donald Trump. Hij ontwikkelde, tegen het gentlemen’s agreement in om niet hoger te bouwen dan het gebouw van de Verenigde Naties, een woontoren die er tachtig meter bovenuit rijst. De toren voldoet echter aan alle regels. Dit voorbeeld is exemplarisch voor de onverwachte combinaties die het creatief interpreteren en combineren van regels kan opleveren.

Tijdens het lezen van het boek wordt ook duidelijk waar het de Amerikaanse steden aan ontbreekt: verbindende schaalniveaus. Door de vaste ingrediënten (grid, infrastructuur, urbaan en suburbaan) is elk kavel op het grid een privaat koninkrijk waarvan de eigenaar de invulling bepaalt. Hierdoor lukt het stadbesturen vaak niet om consistente stadsplannen of eenduidige openbare ruimte te realiseren. Enkel infrastructuur en regelgeving zijn het domein van de overheid. Typerend zijn de mislukte plannen van Daniel Burnham voor Chicago (1909). Burnham wilde van Chicago een Amerikaans Parijs maken met grote diagonale assen en gigantische voetgangerspleinen. Door tegenwerking van private grondbezitters werden grote doorbraken onmogelijk gemaakt. In plaats van Chicago’s beoogde Civic Centre, stadhuis met immens voorplein, ontstond op die plek uiteindelijk het grootste snelwegknooppunt van de stad.

Het ontbreken van verbindende schaalniveaus betekent dat ook overeenkomstige regels niet bestaan. De regels stellen enkel vast waaraan de private ontwikkelaar moet voldoen, maar het effect van de ontwikkeling ontstijgt het niveau van het kavel nooit. Het al dan niet toevoegen van publieke ruimte is aan de ontwikkelaar. Die kan hiertoe met regels wel worden aangespoord. Zo mag een gebouw bijvoorbeeld hoger worden als het publieke functies bevat. In 1961 veranderde in New York de regels zodanig dat het bouwen van slanke torens, à la het Seagram Building van Mies van der Rohe, werd aangemoedigd zodat er meer voorpleinen zouden ontstaan. De nieuwe regels leverden een wildgroei aan plaza’s op die echter geen relatie met elkaar hadden en ervoor zorgden dat de ruimtelijke eenheid van straten uiteen viel. Dit leidde weer tot nieuwe regels die het in bepaalde straten verplicht stelden om op de rooilijn te bouwen. Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat het vaak niet eerst de regels zijn en dan de gebouwde vorm, maar dat het de stad is die de regels in het leven roept.

Is Grand Urban Rules een naslagwerk waar de stedenbouwkundige of bestuurder uit kan putten bij het vormen van regels omtrent stedelijke ontwikkeling?
In het boek wordt de Duitse jurist Ernst Freund aangehaald die in 1911 en 1913 op Amerikaanse stedenbouwkundige conferenties verkondigde dat Duitse zoning codes niet geschikt waren voor de Amerikaanse steden. Aanleiding voor deze stellingname was de groeiende belangstelling vanuit de Verenigde Staten voor zoning codes in Duitsland. Freund betwijfelde of de progressieve Amerikaanse steden met regels uit de conservatieve Duitse context getemd konden worden. Geen buurt of wijk van de stad als Frankfurt was ooit van functie veranderd, terwijl New York bijvoorbeeld constant veranderde; woongebieden werden kantoorwijken en later fabrieksterreinen. Freund geloofde niet dat de ontwikkeling van vastgoed in de Verenigde Staten te voorspellen was en daardoor niet top-down door middel van zoning codes te reguleren was. De geschetste tegenstelling tussen bestaat al lang niet meer, de situatie in Europa is steeds meer naar de Amerikaanse toegegroeid.

Dat de Amerikaanse regels nuttig zijn in Europa wordt in de laatste twee hoofdstukken aangetoond. Lehnerer eindigt met een aantal casestudy’s waarin onderzoekers aan de ETH en ontwerpers van KCAP stedelijke ontwikkeling aan de hand van regels hebben vorm gegeven. Het bekendste voorbeeld van deze methode in Nederland is het Rotterdamse Wijnhavenkwartier. Daar maakte KCAP een stedenbouwkundig plan met enkel regels. De vorm van de bebouwing stond niet van tevoren vast. De casestudy’s bewijzen dat het boek hoe dan ook een onmisbaar naslagwerk voor elke stedenbouwkundige is. Allereerst omdat het, vanuit Amerikaans perspectief, een antwoord geeft op de vraag: wat maakt een stad? En daarnaast omdat het wat betreft stedelijk instrumentarium van dichtheid, het gebouwde object en voor het beteugelen van de markt, allemaal zaken waar we in Europa sinds enkele decennia steeds meer mee te kampen hebben, put uit de rijkste geschiedenis ter wereld.