Feature

Rob Krier: Zo ontwerp je een stad

Control, de Capita Selecta reeks die de Amsterdamse Academie van Bouwkunst het afgelopen najaar organiseerde, ging over het vraagstuk hoe stedenbouwkundige ontwerpen kunnen bijdragen aan stadstransformaties en welke instrumenten een ontwerper heeft om de kwaliteit van de stedelijke ruimte te waarborgen. De reeks werd afgesloten met een lezing door Rob Krier, de Luxemburgse architect en stedenbouwkundige die bekend staat om zijn traditionalistische ontwerpstijl. Tijdens de avondvullende lezing keek hij terug op 40 jaar werk als ontwerper en hoogleraar.

foto van Event Space

Rob Krier is met zijn 71 jaar, driedelig pak en witte krullen een indrukwekkend figuur; zijn uitstraling is er een van degelijkheid en tegelijk heeft hij onmiskenbaar iets flamboyants. Krier lijkt op het eerste gezicht geen rationele ontwerper, maar later op de avond legt hij precies uit hoe zijn ontwerpen stap voor stap en op een rationele manier ontstaan. Voor Krier lijkt de lezing meer dan een presentatie van recent werk; hij is ervan overtuigd aan de goede kant van het vak te staan en wil ons daartoe bekeren. Vol passie geeft hij zijn lezing een duidelijke message, in Engels, Duits en Frans, en zonder blad voor de mond te nemen. Het gaat hem, in zijn eigen woorden, alleen maar om het ontwerpen van goede stedelijke ruimtes voor mensen om te verblijven.

Aan het begin van zijn lezing vraagt Krier zijn toehoorders om geduld, met 226 dia’s zou de lezing geen korte zit worden. Het is voor Krier belangrijk dat zijn boodschap door iedereen begrepen wordt. Hiervoor gebruikt hij een kort overzicht van de geschiedenis van de Europese stedenbouw, heel veel plaatjes van zijn projecten en kunstwerken, en renderings die de onzin van de huidige architectuur moeten tonen. Zo wordt de lezing een lange aanklacht tegen de moderne architectuur.

Krier geeft niet alleen aan wat er volgens hem op dit moment mis is met de stedenbouw, hij laat ook zien hoe de misère is ontstaan. Voorheen bestonden in Europese steden een duidelijke samenhangende cultuur en ruimtelijke taal, aldus Krier. De architectonische cultuur verschilde, steden hadden een duidelijke ruimtelijke identiteit, maar er was een consensus over de betekenis van een stedelijke ruimte. Dit veranderde in het 17de eeuw met de grote utopische plannen waarmee men zich afkeerde van de middeleeuwse stad. Als voorbeeld laat Krier het plan voor Les Salines van Claude Nicolas Ledoux (1774) zien, een stad als uitkomst van een sociaal concept, zonder gevoel voor ruimte of netwerken, aldus Krier. In de architectuurgeschiedenis wordt deze traditie voortgezet in de 19e eeuwse ontwerpen van ziekenhuizen en fabrieken waar gebouwen geïsoleerd staan om infecties tegen te gaan en bewaking makkelijker te maken. In deze periode ontstaat volgens Krier het idee van het rijenhuis als prototype voor sociale controle en onderdrukking.
Het rijtjeshuis wordt het uitgangspunt voor de moderne steden met plannen zoals van Berlage en later van Eesteren voor Amsterdam. Straten met blokken van 100 meter lang waar de afzonderlijke woningen niet meer herkenbaar zijn vormgegeven, en, meent Krier, zonder benul van de verhouding van straat en huis. Le Corbusier maakt het verhaal af. Hij wordt opgevoerd als de briljante ontwerper die weinig besef heeft van het functioneren van steden. De architect die de stad ontmantelt en met zijn idee van moderne stedenbouw de traditie doodt.

Nu zijn we aangekomen bij ontwerpen van OMA voor CCTV en SMO voor Dubai. Volgens Krier briljante vrijstaande en unieke gebouwen die de stad in hun eentje willen maken. Gebouwen zonder enig gevoel voor sociale controle of ideeën over betekenisvolle openbare ruimte. Deze gebouwen zijn de dood. De moderne architectuur is geruïneerd, overal is hetzelfde, dezelfde architectuur kan overal worden herhaald. The generic city is voor Krier een vloek. “Wir sind am Ende.”
Krier noemt het schokkend dat we de eeuwige waarheid van de schoonheid en de regels voor goede compositie vergeten zijn. Blobarchitectuur of deconstructivisme is mode die door niemand meer bekritiseerd kan worden omdat er geen regels meer zijn. Hij vergelijkt zijn eigen werk met muziek, met een duidelijk begin, midden en einde, structuur en proportie die past binnen de context.

Het is jammer dat Kriers eigen projecten de verwachtingen na de briljante en provocerende analyse niet kunnen waarmaken. De grote overvloed aan tekeningen en plannen maakt het geheel snel onoverzichtelijk. De ontwerpen lijken allemaal op elkaar, ook de manier van presentatie is vaak dezelfde. Zijn we nu nog steeds in Amiens of al in Bilbao?
De ontwerpen hebben meestal wel een overtuigende stedenbouwkundige structuur. Vaak lijken ze op oude vestingsteden of op organische gegroeide dorpen en buitenplaatsen. Het straatpatroon is pittoresk met kleine pleinen, onregelmatigheden en een heldere hiërarchie. De ontwerpen volgen altijd dezelfde opbouw: straten en pleinen creëren blokken, er is een duidelijk centrum en functionele openbare ruimte, blokken worden getransformeerd om de openbare ruimte interessant te maken voor voetgangers, boulevards zijn er voor auto’s, kleine units worden ontworpen om bewoners het gevoel te geven in een huis te wonen en niet in een anoniem blok. En toch, de repetitie en vooral de architectonische uitstraling stellen teleur. Krier schrijft en praat veel over context maar waarom zien de projecten in nieuwe steden als Lelystad en Almere er dan hetzelfde uit als die in Amiens, Wenen, Stuttgart of Bilbao?

Hoezeer hij met charisma en passie kan praten over stedenbouw, aanvankelijk had Krier weinig succes. In het begin van zijn carrière kreeg hij geen voet aan de grond en verloor hij nagenoeg elke competitie. Zijn redding was dat hij met 36 jaar professor werd aan de Universiteit van Wenen waar hij zich verdiepte in de praktijk van de stadsreparatie en reconstructies. In 1975 publiceerde Krier het boek ‘De Stedelijke Ruimte in Theorie en Praktijk’. Hierin gebruikt hij als eerste het begrip stadsreparatie als alternatief voor de modernistische methode van stadssanering.
Aan de hand van De Resident in Den Haag legt Krier uit wat de essentie van zijn ontwerpen is, hoe hij context en sfeer van een plek probeert te gebruiken, verschillende openbare ruimtes identiteit geeft en hoe gebruik van de openbare ruimte gestimuleerd kan worden, hoe de hoge gebouwen in het blok zijn ingebed en de proporties en gevels volgens hem “dutcher than the dutch” zijn. De Resident was de doorbraak voor Krier Kohl Architekten in Nederland. Het bureau werd snel favoriet onder de ontwikkelaars: Krier Kohl projecten verkochten goed. Dat laat de vraag ‘Waarom is Rob Krier zo hot in Nederland?’ onbeantwoord. In een interview met Jaap Huisman verklaarde Krier zich ook verrast: “Ik had niet verwacht dat ik in Nederland zou werken’[…]. ‘Spanje of Italië ja, maar Nederland nee. Uw land heeft zich immers bekeerd tot het modernisme. Ik verklaar die belangstelling uit de tolerantie in Nederland. Je wordt hier niet gediscrimineerd als je in een bepaalde stijl bouwt. In Duitsland wel, daar verachten ze je, of noemen ze je fascistisch.”

Uiteindelijk is het Krier ook gelukt om in zijn geboorteland Luxemburg waardering te krijgen. Hier bouwde hij de Cité Judiciaire (2008), zijn grootste opdracht tot nu toe en zijn eerste openbare gebouw. In plaats van het gevraagde Paleis van Justitie groepeerde Krier de gerechtsgebouwen tot een klein stadje, een cité. De gebouwen voegen zich harmonisch in het beeld van de bestaande stad. En toch, waarom moet het allemaal zo ornamenteel en figuratief? Zou dezelfde stedenbouwkundige kwaliteit niet met moderne architectuur of tenminste zonder ornament gerealiseerd kunnen worden? Ja, antwoordt Krier, dat kan, maar het is moeilijker en duurder. Het is volgens hem moeilijk om met beperkt repertoire goede ontwerpen te maken; als je weinig details gebruikt, moeten deze details perfect zijn. Hetzelfde geldt voor stedenbouwkundige structuren, vrijstaande gebouwen met veel ruimte eromheen moeten bijzonder mooi en stemmig zijn, gevelfronten langs een rechte straat afwisselend. Dit lijkt hem alleen mogelijk als de architectuur superbe is, anders blijft de banaliteit van de gebouwen overheersend. Een gebogen straat geeft vanzelf genoeg afleiding en interessante, afwisselende zichten. Door verschillende architecten opdracht voor de gebouwen binnen een masterplan te geven, ontstaat er een zekere diversiteit en heeft niet een handschrift de boventoon in het ontwerp.

Zo overtuigd als hij is van zijn eigen theorie, zo makkelijk geeft Krier toe dat veel van zijn maniërisme precies dat is: een truc om ondanks de slechte kwaliteit van de huidige bouw toch nog mooie en interessante gebouwen en steden te maken. Maar klopt deze redenering wel? Is de matige kwaliteit van de afwerking van Brandevoort minder jammer omdat de overvloed aan ornamentiek het losse detail moeilijker te zien maakt? Is een centraal gebouw dat duidelijk als kerk ontworpen is ook een maatschappelijk monument als er een bloemenwinkel in komt?
Tijdens het afsluitende debat blijkt dat de meeste aanwezigen niet overtuigd zijn. De lezing was boeiend en inspirerend maar een onbestemde ontevredenheid blijft. Hoewel een meerderheid het zichtbaar eens was met Kriers kritiek, waren ze ook eenduidig in hun oordeel dat de getoonde Krier Kohl ontwerpen zeker niet de oplossing zijn voor een nieuwe weg in de architectuur.