Feature

Sloppenwijk zoekt loodgieters

Op 17 december gaf activist en schrijver Robert Neuwirth een lezing in het NAi over het wereldwijde fenomeen van informele steden en sloppenwijken. Neuwirth verzet zich tegen de tendens van architecten om deze als een laboratorium te zien van architecturale vernieuwing en experiment.

Sloppenwijk in Kenia – foto Flickr Subcomandanta

Zoals gebruikelijk bij lezingen over het onderwerp van informele stedelijke ontwikkelingen kreeg het publiek eerst een reeks statistieken voor de kiezen. Zo zou één op zes van de wereldbevolking vandaag in sloppenwijken wonen – zo’n 1 miljard mensen dus. In 2030 zou dat al één op vier zijn en in 2050 één op drie. Tegen die tijd zou de informele economie de helft van alle arbeiders op de wereld tewerkstellen. De totale waarde die nu al per jaar in de informele economie rondgaat, zou 7 triljoen dollar bedragen, waardoor het de tweede grootste economie van de wereld is. Doorrekenent zou het land dat bezet wordt door informele wijken zo’n 9 triljoen waard zijn, meer dan de waarde van ’s werelds grootste economie. Op basis van deze statistieken concludeerde Neuwirth dat eerder dan een uitzondering, informele steden vandaag de regel geworden zijn en in belang zullen toenemen. Zijn advies was dan ook om alvast te wennen aan de permanente realiteit van informele steden, je eraan aan te passen en ermee te leren werken, alsook je bewust te worden van zijn macht. Multinationals zouden deze boodschap in ieder geval al begrepen hebben, zoals bleek uit Neuwirths voorbeeld van grote telecomfirma’s die de informele steden ontdekt hebben als een lucratieve markt.

De rest van de lezing bestond vooral uit het ontkrachten van een aantal gebruikelijke interpretaties en opvattingen over informele steden. Zo verwierp Neuwirth het idee van sloppenwijken als een statisch gegeven, waarbij mensen hun leven lang vast zitten in abjecte armoede. Via een aantal plaatjes toonde hij hoe gebouwtjes door de tijd heen op organische wijze groeien van niets meer dan een uit modder en stro opgetrokken hutje tot gebouwen van meerdere verdiepingen. Ook met betrekking tot de economie zou de eerste indruk vaak misleidend zijn. Neuwirth toonde een foto van een armzalig, chaotisch geheel van hutjes in het midden van nergens in Afrika dat, bij nader inzien, een voorbeeld van internationale handel bleek te zijn. Hier wordt uit Zweden geïmporteerde zalm gerookt voor de lokale markt. Zelfs één van de meest beruchte fenomenen in informele steden: arme mensen die werken op uitgestrekte vuilnisbelten, wist Neuwirth een positieve draai te geven. Hoe mensonterend dit ook lijkt voor ons in het Westen, zo betoogde hij, voor de mensen zélf is het een job als een ander en hun enige manier om te overleven. Als bewijs voerde hij het succesverhaal aan van een kerel die het van afvalverzamelaar had geschopt tot afvaldealer en hiermee meer verdient dan het minimumloon. Neuwirths boodschap was dan ook dat eerder dan deze jobs te willen uitbannen, we moeten denken aan manieren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren.

Neuwirth verzette zich ook tegen de vereenzelviging van sloppenwijken met illegaliteit en criminaliteit. Zo verkoos hij een term die de Franse kolonisten in Afrika gebruikten voor de economie van de inboorlingen boven het woord sloppenwijk. De Fransen spraken van sector D, met de ‘D’ van débrouillard wat zoiets betekent als ‘plantrekker’ en verwees naar de inventiviteit van de inboorlingen om in hun behoeftes te voorzien. In dezelfde geest weigerde Neuwirth dan ook om het massale illegale aftappen van elektriciteit en water door sloppenwijkbewoners eenduidig te zien als stelen en dus als een misdaad. Volgens hem doet men dit vooral omdat er geen officiële aansluitingen zijn en ze bijgevolg zichzelf moeten behelpen. Hij voerde aan dat het merendeel van de bevolking maar al te graag voor de diensten zou betalen. Zijn advies was dan ook om hen eerder te zien als potentiële klanten dan als dieven. De overheden en bedrijven zouden bijvoorbeeld dezelfde deals kunnen sluiten met de sloppenwijkbewoners als de deals die ze sluiten met projectontwikkelaars of meer welgestelde buurten. Hij gaf het voorbeeld van een sloppenwijk in Istanbul die te dicht bij een waterwingebied naderde. De overheid sloot een pact met de bewoners om waterleidingen en rioleringen aan te leggen op voorwaarde dat de gemeenschap de grenzen van het wingebied zou bewaken en respecteren.

Paraisópolis, met 60.000 inwoners een van de grootste informele wijken van São Paulo, Brzilië.

Met al deze voorbeelden was het in ieder geval duidelijk waar de loyaliteit van de spreker lag. Alles wat doorgaans als problematisch wordt gezien – tot aan de welig tierende criminele bendes toe die hij beschouwde als een soort ‘interne politie’ die een ‘vrede door angst’ verwezenlijkte – wist Neuwirth hetzij in iets positief om te zetten, hetzij ambiguïteit te creëren over haar status. Alhoewel het ongetwijfeld gezond is om de gebruikelijke vooroordelen over informele steden op zijn kop te zetten en categoriek de kant te kiezen van de underdog, werd het op den duur toch wat ongeloofwaardig aangezien er wel erg licht werd omgegaan met de vele problematische aspecten en immense uitdagingen van informele steden.

Hoewel de focus van Neuwirths lezing niet specifiek gericht was op de architecturale aspecten en uitdagingen van informele steden, zei hij wel iets over ontwerpoplossingen in het algemeen. Hij verzette zich tegen  het idee dat  voor alles een ontwerpoplossing te vinden is. Ter illustratie liet hij een ontwerp zien van een waterreservoir in de vorm van een autoband dat het vervoeren van water moet vergemakkelijken. Aangezien de meeste sloppenwijken echter niet op vlak of effen terrein zijn gebouwd, zouden de toepassingsmogelijkheden van deze oplossing voor het gebrek aan watervoorzieningen slechts erg beperkt zijn. In die zin vond Neuwirth het stelen van water een veel betere oplossing. Hiermee kwam opnieuw één van de rode draden van zijn betoog naar voren: wat doorgaans wordt gezien als een probleem dat moet worden bestreden of waarvoor alternatieve oplossingen moeten worden bedacht, alreeds een inventieve en effectieve oplossing is van de inwoners zélf. Ontwerpers moeten dus niet denken dat zij de oplossing in pacht hebben.

Meer specifiek gevraagd naar de rol die architecten moeten of kunnen spelen in deze informele contexten, benadrukte Neuwirth dat die rol vrij minimaal is. Het hoofddoel van architecten moet zijn om de bewoners te helpen groeien. De sloppenwijkbewoners moeten hierbij zelf het initiatief en de termen van het engagement bepalen. Eerder dan een gebrek aan architecturale expertise, zou er een tekort zijn aan meer mondaine zaken zoals financiële middelen, connecties met de politiek, duidelijke eigendomsstatus, infrastructuur, enzovoorts. Hij benadrukte dat de noden van de mensen heel basaal zijn en dat loodgieters er waarschijnlijk meer nodig en nuttig werk kunnen verrichten dan architecten. Architecten, zo sloot hij de avond af, mogen dan ook niet verwachten dat de informele steden een fantastisch laboratorium zijn voor nieuwe architecturale ontwikkelingen – wat zij er niettemin vaak van maken.