Interview

De architect van de toekomst is een teamworker – Interview met Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol

Sinds anderhalf jaar is Liesbeth van der Pol werkzaam als Rijksbouwmeester, een periode waarin de architectuurwereld plotseling te maken kreeg met een stevige crisis. Hoe bevalt haar nieuwe baan, en wat houdt haar zoal bezig?

Je kwam van een redelijk rustig middelgroot bureau in de hectiek van het Rijksbouwmeesterschap terecht. Was dat een grote overgang?
Liesbeth van der Pol: De praktijk van een architectenbureau is verre van rustig. Ik kom uit een redelijk hectisch en vrij groot architectenbureau, waar 65 mensen werkten voordat het in één klap veel kleiner werd door de crisis. Ik heb in mijn praktijk geloof ik dertig gebouwen opgeleverd. We komen met zijn allen uit een periode met een onwaarschijnlijke hoeveelheid werk. We hebben de afgelopen twintig jaar in versneld tempo ontzettend veel plannen opgehoest, uitgewerkt en gebouwd. Onder invloed van de woningdruk, maar ook door de boost van de hoogconjunctuur, met de projectontwikkeling die alle ruimte kreeg en gemeentes die hun gebieden aan het optuigen waren. Ik vind het knap dat mijn voorgangers het in die situatie toch voor elkaar kregen om te adviseren.

Je bent een echte ontwerper met het potlood in de hand. Mis je dat nu?
Nee, helemaal niet. Als Rijksbouwmeester draag je bij aan de condities voor anderen. Ik vind dat een hele eervolle taak. Bovendien werk ik drie dagen voor het Rijk en heb dus nog twee dagen voor mijn eigen bureau. In het begin zag ik wel als een berg op tegen de enorme verantwoordelijkheid en de hoeveelheid dossiers die over je heen wordt gestort. Het kostte enige tijd om me een beeld te vormen van waar je invloed op hebt, welke initiatieven je kunt nemen en hoe je een goed advies opbouwt. Maar inmiddels vind ik het hartstikke leuk. Samen met het College van Rijksadviseurs en het atelier doen we onderzoek en schrijven we het ene advies na het andere. Zo hebben we vorig jaar juli het  advies Gezond en Goed – Scholenbouw in topconditie uitgebracht, samen met andere partijen het initiatief ‘Nederland Wordt Anders’ gestart met de Onderzoeklabs en onlangs nog een advies over binnenstedelijk bouwen met de publicatie van Prachtig Compact NL.

Moet je als Rijksbouwmeester vooral de condities voor de architect zo goed mogelijk bewaken of juist die voor de architectuur?
Dat laatste is het geval, maar dat doe je door de condities voor de eerste zo goed mogelijk te maken. Ik vind dat de positie van de architect in de afgelopen twintig jaar wat is ondergesneeuwd. We hebben steeds meer belang toegedicht aan de opdrachtgever, de aannemer, het management en de juristen. Maar het ontwerp blijft een centrale positie innemen in het proces. Dat is uiteindelijk wat wordt gebouwd, wat je straks moet schoonmaken, onderhouden, wat goed moet functioneren. De coördinerende rol van het ontwerp, en dus van de architect, in het bouwproces moet absoluut verbeteren.

De eerste Rijksbouwmeester nieuwe stijl, Dijkstra, was van mening dat als je de kwaliteit van architectuur met een hoofdletter A wilt bewaken, je eerst moet nagaan waar die architectonische kwaliteit eigenlijk uit bestaat.
Die vraag past natuurlijk in de periode dat hij Rijksbouwmeester was. Hij had een andere rol. De Rijksgebouwendienst was toen meer dan nu direct opdrachtgever voor grote Rijksgebouwen. Ik werk meer aan het scheppen van condities voor architectuurbeleid op Rijksniveau en voor architecten.
Iedere tijd stelt andere eisen aan een Rijksbouwmeester. Ik richt me op de hooggekwalificeerde architect, daarvoor is ook de Wet op de Architectentitel in het leven geroepen, die net is geactualiseerd met de nadruk op praktijkervaring en bij- en nascholing. Om de kwaliteit van het ontwerp – door al die ingewikkelde processen heen – tot het einde te bewaken, moet de architect ongelofelijk goed kunnen samenwerken en luisteren. Je ziet dat architecten enorm snel transformeren, het worden team workers in plaats van solisten. De topdown architect, de man die in een gebaar de schets tekende waar iedereen zich vervolgens achter verschuilde, bestaat niet meer. Maar ook de opdrachtgever als persoon is verdwenen. De opdrachtgever is een conglomeraat van invloeden, van instanties in plaats van personen, geworden. Daar moeten architecten mee om kunnen gaan.

Wordt de architect een meer exclusief beroep, dat maar voor weinigen is weggelegd? We vragen het ook om die andere kwestie, de Europese aanbesteding, waar maar een klein deel van de bureaus aan kan meedoen door de hoge eisen die worden gesteld.
Dat is een onderwerp waar ik me actief mee bezighoud. Gemeentes hebben de neiging – trouwens heel Nederland heeft de neiging – om zeer risicomijdend op te treden. Dat is ontzettend jammer, want architectuur is gebaat bij experiment. Innovaties in ruimtelijke en materiële zin zijn heel belangrijk, vanwege de duurzaamheid, de dichtheid die we nastreven, de bescherming van het landschap, noem maar op. Toch zie je dat opdrachtgevers daarin uiterst terughoudend zijn. De cultuur van elkaar met processen om de oren slaan heeft ervoor gezorgd dat we ons steeds meer indekken.

Wat kun je daar aan doen?
We hebben eerst een onderzocht of de klachten kloppen. En het klopt, voor veel opdrachten komt maar een kleine groep grotere bureaus in aanmerking. Vervolgens hebben we gesproken met opdrachtgevers en managementbureaus, met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de NEPROM (de ontwikkelaars lopen tegen hetzelfde probleem aan). We zijn met de BNA en Architectuur Lokaal in zee gegaan, waar het steunpunt voor ontwerpwedstrijden en aanbesteden is ondergebracht Samen hebben we een dag georganiseerd en een vereenvoudigde, digitale aanbestedingsleidraad gelanceerd: KOMPAS light. Het hoeft van Europa namelijk helemaal niet zo ingewikkeld. Het kan met een vereenvoudigde vraagstelling en minder hoge eisen. Dan maken ook jonge getalenteerde architecten en kleinere bureaus weer een kans en krijgen opdrachtgevers een veel ruimere keus. Want dat was het doel van de Europese aanbestedingsregels, dat de concurrentiepositie vergroot werd. Hierover heb ik advies uitgebracht aan het kabinet.

Een goede opdrachtformulering is ook heel belangrijk om tot kwalitatieve architectuur te komen. Die Europese aanbestedingsprocedure frustreert zo’n proces. Je komt als architect pas aan bod als de opdracht al geformuleerd is.
Met de onderzoekslabs van ‘Nederland wordt anders’, die we hebben opgericht voor door de crisis werkeloos geraakte architecten, proberen we juist in dat voortraject te gaan zitten. We hebben een aantal thema’s en gebieden verzameld waarvan we verwachten dat ze in de toekomst problemen gaan opleveren. Ze worden onderzocht voordat er een opdracht in de markt wordt gezet. Met name jonge architecten blijken heel goed te kunnen communiceren. Ze duiken in de vraagstelling, met opdrachtgevers, maar ook met bewoners. Architecten worden meestal gevraagd om met oplossingen te komen, maar we zijn juist ook heel goed in analyseren, in het uit elkaar rafelen van gegevens en het inbeeld brengen ervan. Dat is heel stimulerend voor gemeentes, die opeens mogelijkheden zien voor een gebied waar ze eerst alleen maar problemen zagen.
De eerste labs zijn overigens al gevraagd zijn om zich te formaliseren. Een aantal gemeentes is bezig om naar aanleiding van de onderzoeken vragen uit te zetten in de markt. Het was als tijdelijk initiatief bedoeld, maar je merkt dat het geïntegreerde werken met opdrachtgevers, gemeenten, ontwerpers en burgers bij elkaar, een flinke creatieve boost geeft. Eventjes dat vrije denken, los van de procedures en verantwoordelijkheden. Dus misschien wordt dat wel een advies, om een periode van vrij onderzoek in te lassen, ver voor je een opdracht formuleert.

Kun je zo’n advies ook daadwerkelijk verankeren in de praktijk?
Bij ‘Nederland wordt anders’ hebben we daarom de marktpartijen, ontwikkelaars en corporaties, erbij betrokken. Ik vind dat er een andere mentaliteit in de bouwkolom moet ontstaan. We kunnen niet blijven doorbouwen in de polder, ons land heeft gebrek aan openheid. Als opvolging van het advies over binnenstedelijk bouwen denken we daarom bijvoorbeeld mee over hoe gemeentes kunnen voorkomen dat grondposities in het buitengebied de binnenstedelijke ontwikkelingen tegenhouden. In samenspraak met de markt zijn er misschien interessante uitruilen denkbaar. Want ik geloof niet meer in die topdown methode van alleen maar een contour tekenen. Je kunt beter, bijvoorbeeld doormiddel van ontwerpend onderzoek, laten zien dat het anders kan.
Verder zit er een ongelofelijke hoeveelheid werkeloosheid aan te komen in de bouw. Ik zou heel graag een gesprek aangaan met Bouwend Nederland, om te kijken hoe zij zich gaan voorbereiden op de periode daarna. Hebben we voor de herbestemmingopgave niet een ander attitude nodig? In diezelfde lijn wil ik de architectuur en de monumentenzorg dichter bij elkaar brengen. Kijk nou naar het gebouw waarin Bouwkunde na de brand is gehuisvest, dat is toch een icoon van deze tijd. De kleur, geur en textuur van het verleden, gecombineerd met prachtige moderne toevoegingen.

Maar er is een veel breder veld van saaie en vervelende gebouwen en wijken, waarbij vroeg of laat de vraag opkomt, moeten we dit hergebruiken of toch maar slopen? Ook de overheid sloopt vaak liever een lelijk gebouw.
Dat is wel verleden tijd. Duurzaamheid is goed doorgedrongen tot diep in de poriën van de overheid. Kijk naar Westraven en het Ministerie van Financiën, dat zijn heel geslaagde voorbeelden. Architecten moeten zich goed voorbereiden op de geïntegreerde opdracht. Verdiep je er in, weet waar het over gaat, zowel bouwkundig als stedenbouwkundig.

Dan hebben we nog een slotvraag: Sinds de jaren negentig is er sprake van een vierjaarlijkse cyclus van architectuurnota’s. Heb jij de behoefte om wat er nu aan los beleid wordt ontwikkeld nog eens samen te vatten in een nota?
De huidige nota is gelanceerd toen wij aantraden als nieuw college van Rijksadviseurs. Wij hebben er nog aan meegeschreven. Hij zet een aantal heldere speerpunten uiteen zoals herbestemming, stedenbouw, en het ontwerp voorop. Verder is de nota het kader voor andere acties, zoals Europese aanbestedingen en de Wet op de Architectentitel. Voorlopig maken we ons als college sterk om die punten op de agenda te houden, aangevuld met wat eigen onderwerpen. De crisis heeft een hoop roet in het eten gegooid als het gaat om bouwen, maar het grote voordeel is dat we ruimte en tijd krijgen om ons te bezinnen.