Feature

Het maken van architectuur

Ter gelegenheid van het 60-jarige bestaan van de Academie van Bouwkunst te Arnhem vond op 22 januari het symposium The Making Of … plaats. Tevens een voorlopige bekroning van een jaar waarin studenten van de academie, onderleiding van docenten Eric Frijters en Olv Klijn, onderzoek deden naar het maakproces van architectuur.

van links naar rechts: Herman Zeinstra, Felix Claus, Jacob van Rijs, Koen van Velsen en Marijn Schenk (foto: H. Vroege)

Frijters en Klijn leiden samen het bureau .FABRIC en nemen al jaren een belangrijk deel van het academieonderwijs in architectuurtheorie en geschiedenis voor hun rekening. Het afgelopen jaar richtten zij zich – in tegenstelling tot de wijdverbreide aandacht die er doorgaans bestaat voor voltooide producten (gebouwen, constructies, stadswijken etc.) – op het maken, het (doen) produceren van architectuur. De Arnhemse academie heeft inmiddels een traditie opgebouwd waarin het maken, het ambachtelijke en het vakmanschap een belangrijke rol spelen. Deze specialiteit is mede ontstaan door de organisatorische en praktische relatie die binnen de ArtEZ Hogeschool bestaat met de andere kunstenopleidingen in het oosten van het land, waardoor de uitwisseling tussen docenten en tradities groot is. De keuze voor dit thema bij het vieren van haar verjaardag lag dan ook voor de hand.

De studenten onderzochten en documenteerden verschillende actuele en historische architectenpraktijken, zodat er een systematisch en vergelijkbaar beeld gevormd kon worden. Vervolgens werd een vijftal Nederlandse architecten, als vertegenwoordigers van verschillende generaties, nader geïnterviewd en zijn er video-opnames gemaakt op hun kantoren. Deze vijf, Herman Zeinstra (DOK), Koen van Velsen, Felix Claus (Claus en Kaan), Jacob van Rijs (MVRDV) en Marijn Schenk (NEXT), waren uitgenodigd om te spreken op het drukbezochte symposium dat gemodereerd werd door Hans Ibelings.

Het was indrukwekkend om te zien hoe de verschillende architecten zich tamelijk overtuigend wisten te presenteren als openhartige en naturel personages die, nu de hardste klappen van de economische crisis enigszins verwerkt lijken, worstelen om opnieuw een koers te vinden. Het zou voor de hand liggen dat er in het maakproces een verschil te bespeuren valt tussen de oudere en de jongere architecten, als het gaat om wel of niet met de computer kunnen/willen tekenen. Dat geen van allen tekenwerk op de computer verricht of kan verrichten, was voor velen dan ook verrassend. Waar de architecten wel in verschilden is waar zij het belang van hun eigen inzet in het ontwerpproces plaatsten.

Herman Zeinstra vertelde over zijn achtergrond als timmerman, hij kan er nog dagelijks van genieten om mooie verbindingen te ontwerpen en vervolgens ook te laten maken. Als een hedendaagse Vitruvius (‘Firmitas, Utilitas et Venustas’) bracht hij de termen Inventiviteit, Vakmanschap en Schoonheid te berde, die tezamen zorgen voor een goede architectuur. Koen van Velsen bracht een abstracter plezier naar voren. Hij benadrukte het immense belang van het helder stellen en goed noteren van ideeën, opdat deze een lang en slopend ontwerpproces zullen doorstaan. Van Velsen merkte tevens op het bouwen te ervaren als een zich telkens weer aandienende eenmalige gebeurtenis. Een gebeurtenis die op alle participanten een zware wissel trekt. Het al dan niet aangaan van de titanenstrijd tot het leveren van een goed product, was voor hem een beslissing die steeds opnieuw beantwoord diende te worden.

Dat het deelnemen aan een proces uiterst belangrijk is liet Jacob van Rijs zien. Hij vertelde op bijna onderkoelde toon over de wereldwijde activiteiten van het bureau en het bijzondere belang van hun lunchtafel. De 18 meter lange tafel, die MVRDV heeft laten bouwen door Richard Hutten, speelt een cruciale rol bij het ontwikkelen van hun ontwerpen en concepten. Het is de plek waar het bureau op gezette momenten bij elkaar komt en waaraan belangrijke ontwikkelingen zich ontspinnen. Het feitelijke bouwen als een proces waarbij bouwkundige elementen samengevoegd worden tot prettige en mooie composities, kreeg daarentegen weinig aandacht in zijn verhaal. Het concept is belangrijker dan de uitvoering.

Marijn Schenk legde veel nadruk op het gebrek aan vooringenomenheid dat zijn bureau wil uitstralen. Een analyse van het ontwerpproces dat uiteenvalt in een viertal fasen (kijken, kennen, kunnen en kiezen) waarbij de opdrachtgever zich volledig ‘in control’ kan beschouwen was kenmerkend voor deze presentatie. Het sturen en beheersen van het proces leek bijna belangrijker dan het ontwerpconcept. Op zich is dit, net als bij Van Rijs, niet echt verwonderlijk, zij zijn als Delftse ingenieurs immers in het ‘conceptuele tijdperk’ opgeleid.

Felix Claus, tenslotte, wist uiting te geven aan een gevoel dat voor velen herkenbaar leek. Moeten we allemaal Corbusiers willen zijn; kunnen we artistieker zijn dan Siza of slimmer dan Koolhaas? Als architect werk je, met dergelijke buitenissige sterren in beeld, als vanzelf in een underdog positie. Moet je willen streven naar haute cuisine als je daar niet voor in de wieg gelegd bent, vroeg hij zich af. Nee, meent Claus resoluut, je moet je beperkingen aanvaarden en gewoon goed doen wat je wel kunt. Hij verwoorde zijn eigen architectonische ambitie dan ook als het maken van een fatsoenlijke ‘Steak Frites’.

Echte conclusies werden niet getrokken, maar dat was ook niet de bedoeling van dit symposium. Het gaf echter wel een ruim en rijk beeld van de belangstellingen en werkwijzen van een aantal hedendaagse architectuurpraktijken in Nederland.