Recensie

Hout werkt (niet) altijd

Recentelijk verscheen er een nieuwe monografie over de architectuur van Onix, getiteld Wood Works Onix. Architectuur in hout. Een keurig boek van een goed bureau, maar kan het niet wat diepgaander en vooral ook ietsje kritischer, vraagt Jasper de Haan zich af.

Laatst vroeg iemand of er niet een gedegen theoretische studie van de monografie als genre bestond. Zover ik weet is die er niet. Maar die zou er wel moeten komen. Wellicht dat één van de heren hoogleraar architectuurtheorie Arie Graafland (TUD) of Bernard Colenbrander (TUE) daar eens een aio op kan zetten. Want enig kader lijkt me zeer noodzakelijk. Een eerste onderscheid zou dan wellicht gemaakt moeten worden tussen de monografie en de automonografie en alles wat daartussen zit. En vervolgens: wat is een goede monografie? Eentje waar alle gebouwen en projecten goed gedocumenteerd in staan? Eentje waar de beschouwer de meest kritische vegen uit de pan geeft? Eentje die ongeautoriseerd is? Of juist de geautoriseerde? Bestaat de standaard waar niemand aan kan tippen eigenlijk niet allang in de vorm van El Croquis? Alle projecten opnieuw gefotografeerd en gecombineerd met prachtig getekende gevels, doorsneden, plattegronden en details. Een interview met de architect en een goed beschouwend essay waarin het werk in een breder theoretisch kader geplaatst wordt voorin. Kan het beter? Of moet iedere architect in staat worden geacht zijn eigen Vers une architecture of SMLXL te maken? En zitten we daar op te wachten.

Er is al een tijdje een tendens aan de gang om monografieën van levende architecten van een thema te voorzien. Dus niet meer sec het werk en het bureau centraal, maar een poging tot een groter verhaal waarbinnen de projecten een rol spelen. Agenda van VMX, Profession Architect van de Architecten Cie of Bouwen voor de Next Generation van Marlies Rohmer zijn daar in meer of mindere mate voorbeelden van. Het lijkt er op dat het Stimuleringsfonds voor de Architectuur deze trend heeft gezet door niet meer zomaar iedere monografie over een interessant oeuvre te subsidiëren. Als je je luxe bureaubrochure vermomt als een poging om een maatschappelijk thema op de kaart te zetten of – nog beter – als een vorm van onderzoek, dan vloeien de subsidiestromen ineens een stuk makkelijker. Voor een zuivere monografie is het veel moeilijker om fondsen te vinden. Dat is in zekere zin vreemd, monografieën zijn immers uiterst nuttige dingen. Even afgezien van hun functie als marketinginstrument voor de bureaus zelf, ontsluiten ze enorme hoeveelheden kennis. Uitvindingen die anders zouden hebben moeten wachten tot er na de dood van de uitvinder eindelijk een keer een historicus op gaat promoveren, worden nu veel eerder voor een breed (architecten)publiek toegankelijk gemaakt. Dus, mits er interessant en relevant werk wordt ontsloten, graag subsidiëren.

Wood Works Onix, heeft geen subsidie van het Stimuleringsfonds voor de Architectuur ontvangen, maar wel van het Centrum Hout. De kapstok hier is dan ook hout. Het is een keurige monografie van het Groningse/Zweedse bureau Onix, in de zin dat vrijwel alle projecten van het bureau er in staan. Merkwaardigerwijs staat er niet één plattegrond in het boek. Wel foto’s (vooral van de gebouwen in aanbouw), schetsen, gevels, details en doorsneden, maar geen plattegronden. Het zal ongetwijfeld een statement zijn, maar welk blijft onduidelijk. Het is zelfs ronduit irritant dat je niet kunt kijken hoe een gebouw nu echt in elkaar zit. Naast documentatie van twintig projecten bevat het boek vier teksten, geschreven door Hilde de Haan (geen familie). De hoofdstukken Kijken, Zoeken, Maken en Zaaien bestaan uit een mengeling van interview, beschouwing, poëzie, speculatie en beschrijving.

Maar wat De Haan nu precies wil of vindt blijft onduidelijk. Ze lijkt smoorverliefd geworden op die twee frisse jongens van Onix. Ze zijn ook leuk, die stoere, kale, vervaarlijk uitziende maar ook o zo gevoelige, tegenwoordig in Zweden residerende, Alex van de Beld en de goedmoedige maar even grote Haiko Meijer uit Paterswolde. Hun leven wordt door haar beschreven vanaf de bouw van hun eerste kinderhutten, het meedoen aan bloemencorso’s tot aan het kennelijk zeer gezellige en sociale bureau dat, als er een gebouw af is, op excursie gaat naar dat gebouw en er soms zelfs blijft slapen! ‘Ze lunchen samen aan een grote tafel’ en ‘eten daar ook wel eens taart’!! Ze beschrijft hoe er samengewerkt wordt met opdrachtgevers en aannemers en dat die samenwerking niet altijd goed lukt, maar vaak wel. Dat de architecten betrokken zijn bij de uitvoering en het gebouw ook na oplevering blijven bezoeken. En zowaar, die leuke jongens lezen ook wel eens een boek. Céline’s Reis naar het einde van de nacht, Leibniz en zelfs Spinoza.

Laat er geen misverstand over bestaan Onix maakt geweldige gebouwen. De architecten verstaan hun vak uitstekend en helemaal als het op detailleren en construeren met hout aankomt. Het zijn, zo blijkt uit het boek, uiterst gewetensvolle, sociale architecten, die met heel hard werken, soms tegen de stroom in, wonderbaarlijke dingen voor elkaar weten te krijgen. Dat geldt gelukkig voor heel veel architecten, wat De Haan ook regelmatig erkent in haar teksten. Maar bij Onix is het volgens haar net een tandje bijzonderder. Waarom blijft onduidelijk. Haar adoratie wordt op sommige plekken werkelijk tendentieus als alle andere Nederlandse architecten voor luchtfietsers worden uitgemaakt, die zich niet bekommeren over detaillering of gebruik en losgezongen van de bouwplaats achter hun computer (stel je voor) enkel luchtkastelen verzinnen. Ook word je op een gegeven moment helemaal appelig van al dat hout in al zijn verschijningsvormen, en verlang je naar iets wat niet op een skihut lijkt, met veel beton, glas, staal, marmer en misschien zelfs wel plastic. Er valt geen kritische noot te ontdekken in het boek. Alles is geweldig en zelfs als iets mislukt is dat toch wel weer goed. Het is jammer dat de architectuur van Onix niet geduid wordt en van een serieus theoretisch kader wordt voorzien. De gebouwen verdienen beter.