Feature

Je bent jong en je wilt bouwen

17 maart 1985. Het gaat slecht met de economie in Nederland. Architecten verliezen hun banen en opdrachten zijn schaars. De VPRO zendt de documentaire De kans om te bouwen van Rob Klaasman en Maarten Kloos uit. Een portret van vier jonge en bevlogen architecten, Francine Houben, Frits van Dongen, Jo Coenen en Jan Benthem, die later met hun bouwlust een onmiskenbare stempel op het Nederlandse architectuurlandschap zullen drukken.

vlnr: Jo Coenen, Frits van Dongen, Francine Houben en Jan Benthem. (foto: Wim Ruigrok)

17 maart 2010. Precies vijfentwintig jaar later. Net als toen regeert de crisis, komen architecten op straat te staan en is het vechten om opdrachten. Vanavond wordt de documentaire opnieuw vertoond tijdens een door ARCAM georganiseerde avond in de Brakke Grond te Amsterdam. De hoofdrolspelers zitten op de eerste rij van een afgeladen zaal en betreden na afloop het podium voor een ‘kritisch-feestelijke’ noot. In hoeverre is de situatie waarin jonge architecten zich nu bevinden te vergelijken met die van een kwart eeuw geleden? Is er, onder invloed van de economische malaise, wederom sprake van een kentering?

De documentaire biedt natuurlijk een prachtig tijdsbeeld, dat af en toe tot hilariteit in de zaal leidt. 1985 lijkt lichtjaren ver weg. Frits van Dongen neemt met een polaroidcamera foto’s van een locatie, Francine Houben staat al rokend bewoners te woord, Jan Benthem belt met een telefoon aan een draad, Jo Coenen ageert in een strakke leren jekker tegen het misbruik van de modernistische vormentaal en Mels Crouwel, ook even in beeld, had nog zwart haar. En wie tekent er tegenwoordig nog achter een tekentafel?

Wat waren ze jong, maar oh zo overtuigd van hun eigen kunnen. ‘Ik vind verliezen niet zo erg, mijn idee is toch het beste’, vertelt Jo Coenen. Vanuit zolderkamers en achterafkantoortjes leggen ze de kiem voor hun huidige succes en weten ze al feilloos te beschrijven wat hun architectonisch handschrift is – niet onverdienstelijk zoals ondertussen is gebleken.

Makkelijk was het niet in die tijd. Na nachten onbetaald doorwerken, van de tien prijsvragen er maar één winnen (en dat was dan je eigen woonhuis). Om een nieuwe opdracht te krijgen beoordeeld worden door bewoners die een architect voornamelijk zien als een praatjesmaker die alleen maar een mooie gevel wil maken. ‘Architect zijn lijkt mij nattevingerwerk’, meldt een bewoners in de documentaire. Niet verwonderlijk dat die opdracht dan aan je neus voorbijgaat. Dit is niet alleen de tijd van economische malaise maar ook van extreme participatie. Inmiddels heeft Francine Houben, die in de film lijdzaam de bewoners rondleidt en haar architectuur nog als onopvallend en mooi beschrijft, een enorme ervaring en kennis opgebouwd. Daarmee heeft ze een veel breder terrein dan de woningbouw weten te veroveren en spraakmakende gebouwen neergezet. In haar hoofd is ze naar eigen zeggen echter altijd dat meisje van achttien gebleven. Volgens Frits van Dongen hangt de start van zijn carrière samen met naïviteit en toevalligheid. Zo wist hij met een in elkaar geflanste maquette van lege sigarettenpakjes een opdracht te winnen: ‘De bewoners vonden dat leuk’.

Hoe liggen vandaag de dag de kansen om te bouwen? Jan Benthem meent dat de crisis inherent is aan het beroep en vindt het ergens ook de leukste tijd. ‘Dan moet je weer je best doen voor het werk. De grootste crisis vindt misschien wel in het onderwijs plaats. De aantallen zijn veel te groot en selecteren bij de poort mag niet. We moeten nieuwe mogelijkheden vinden om het vak te beoefenen.’ Volgens Frits van Dongen zijn er nog genoeg kansen om te bouwen. Toen en nu. ‘Vergelijk onze bouwproductie eens met die van Italië. Daar zijn meer architecten dan elders in Europa en er wordt veel minder gebouwd.’ Jo Coenen vindt dat we helemaal niet zoveel kansen krijgen. De rauwe werkelijkheid van de Europese aanbestedingen eist zijn tol. ‘De meest bijzondere projecten ontstaan door een juiste combinatie van de persoon van de architect en de persoon van de opdrachtgever. Maar het gaat mis als je alles zo afschermt met regels, zoals dat tegenwoordig gebeurt.’ De architectuur is in vijfentwintig jaar complexer geworden. ‘Zomaar’ een opdracht binnenslepen is er niet meer bij. Op je vijfendertigste een vliegveld verbouwen zoals Jan Benthem deed? Vergeet het maar, nu moet je er al drie gebouwd hebben, voordat je überhaupt door mag naar de tweede selectieronde. ‘Het regelwerk maakt ons architectuurenthousiasme compleet dood.’

Tonen waar je voor staat is juist in crisistijden belangrijk. Is er nu weer sprake van een kentering? Volgens Jo Coenen is daar geen sprake van. ‘De realiteit van nu is een geheel andere dan toen. De aantrekkingskracht van architectuur lag in die tijd ver onder het nulpunt en de kennis was weggezakt.’ Daar was een hele slag te slaan. De economische situatie mag dan lijken op die van vijfentwintig jaar geleden, cultureel gezien is er veel veranderd. In de jaren tachtig begonnen de jonge architecten uit pure armoede een eigen bureau waarmee ze hun bijdrage aan de ommekeer leverden. Simpelweg omdat ze in hun ogen geen andere keuze hadden. ‘Niemand zag woningbouw toen als architectuur’.

Dat is nu wel anders, er zijn vanuit instellingen en overheid mogelijkheden om jonge architecten in het zadel te helpen en tal van leuke bureaus om ervaring op doen. ‘Alle jonge architecten zitten nu bij ons’, klinkt het vanaf het podium. Alhoewel iemand uit het publiek (zelf geen architect) het idee heeft dat jonge architecten niet meer voor grote bureaus willen werken. Een jongen uit het publiek meldt echter vol overtuiging dat hij met veel plezier voor een groot bureau werkt, daar word je ondersteund en krijg je kansen om te bouwen en je sporen achter te laten. Toch zijn er ook veel jonge architecten die hun eigen weg willen gaan signaleert ook Laurens Jan ten Kate (onder meer verbonden aan de Academie voor Bouwkunst Amsterdam). Een eenduidig antwoord op de vraag of jonge architecten nu wel of niet voor een groot bureau willen werken komt er daarmee niet. Ook in deze tijd is er jong talent dat een eigen bureau begint. Anderen zoeken de kansen liever in een groot bureau. Voor zover dat laatste echter nog mogelijk is op dit moment.

Gespreksleider Maarten Kloos krijgt de vraag voorgelegd of hij anno 2010 weer zo’n film zou kunnen maken? Dat zou in basis toch een geheel andere film worden, meent hij. Toen was het nog eenvoudig om in categorieën te denken en vier jonge mensen te kiezen die samen model stonden voor een generatie. Nu zijn er zoveel samenwerkingsverbanden en netwerken, dat zo’n keuze niet eens meer gemaakt kan worden. Het beroep is duidelijk met zijn tijd mee gegroeid. De uitdagingen lijken te liggen in innovatie en samenwerken met andere disciplines. En in het bedenken van manieren waarop we aan die starre aanbestedingsregels kunnen ontkomen. Francine Houben zou liever samen de rest van de wereld veroveren, in plaats van mee te doen aan die ‘stomme’ Europese competitie. ‘Daar leer je helemaal niets van, er is geen discussie achteraf, helemaal niks. Dat publieke debat moet er komen. Leren en investeren zou voor mij de toekomst zijn.’ En met deze mooie woorden wordt de avond afgesloten.

De vorige generatie heeft luid en duidelijk zijn mening gegeven. Maar hoe kijkt de huidige generatie jonge architecten tegen de situatie aan? Wat zouden de uitkomsten zijn als een jonge filmmaker anno 2010 een, uiteraard totaal andere, film zou maken van een nieuwe garde? En hoe kijken wij daar over vijfentwintig jaar weer naar. Of liever eerder nog, om te zien en te horen welke initiatieven de jonge honden van nu ontplooien, en om dan echt met elkaar in debat te gaan.