Feature

Kant’lend in het Tegenlicht

In het kader van de lezingenreeks ArchitectuurCase organiseerde het Architectuur Instituut Rotterdam (AIR) op 10 februari jongstleden een avond getiteld Kant’lend in het Tegenlicht. Onder Jules Deelders gedicht ‘Stadsgezicht’ debatteerde men over het wel en wee van de Rotterdamse hoogbouw.

Vooraf voorspelde de flyer een avond vol discussie over ‘de rol van de architectonische cultuur in relatie met de stedelijke situatie’. En, zoals gewoonlijk in Rotterdam, ging het al weer snel over beleid, eenheid, en duidelijkheid.
De avond ving aan met een verhaal van Jan Willem van Kuilenburg van het Rotterdamse bureau Monolab. In de wat vreemde volgorde van kritiek, ontwerp en analyse lichtte hij de positie van zijn bureau in het debat over de ontwikkeling van ’s lands grootste havenstad toe. Van Kuilenburg trapte af met een intrigerende, bij tijd en wijle zelfs ongezouten kritiek op de huidige stagnatie in de Rotterdamse stedenbouw. Een autonome, iconische architectuur, waarbij een overkoepelende stedelijke visie ontbreekt en kwaliteit eerder toevallig dan gepland is, procesmanagement in plaats van ontwerpen, regels en richtlijnen die innovatie onmogelijk maken; de spreker had weinig goeds over de stad te zeggen. In zijn opsomming hebben de sociale experimenten van de jaren 60 en 70 achtereenvolgens plaatsgemaakt voor de voetgangershel van het Weena in de jaren 80, de zelfstandige ‘big architecture’ van de jaren 90 om uiteindelijk uit te komen bij de architectuur van de 21ste eeuw, die volgens van Kuilenburg uiteindelijk wel de goede kant opgaat: die van een architectuur die goed ingebed is in de stad, zowel letterlijk op het maaiveld als figuurlijk door programma en identiteit.

Het tweede gedeelte van Van Kuilenburgs verhandeling was een klein intermezzo met projecten waar zijn bureau de afgelopen jaren aan gewerkt heeft, waarbij vooral het voorstel voor een 450 meter hoge woontoren midden in de Maashaven opviel. Het was moeilijk voor te stellen dat dit voorstel van dezelfde persoon kwam die zojuist nog stelde dat we in Rotterdam teveel bezig zijn de context voor allerhande projecten zelf te bedenken in plaats van eens goed te kijken wat er allemaal al precies aanwezig is.
Het laatste deel van zijn presentatie – waar hij eigenlijk ook voor uitgenodigd was – behelsde de uitleg over een door Monolab ontwikkelde analysemethode – “een instrument voor kritische referentie” – om de kwaliteit van hoogbouw objectief te kunnen beoordelen. Het publiek werd vervolgens getrakteerd op een diagram vol lijntjes en kleurtjes die aanduidden op wat voor manieren er objectief naar een hoog gebouw gekeken kan worden. Opvallende conclusie: het ‘beste’ gebouw was de Beurs/WTC, terwijl het ‘slechtste’ gebouw de recent opgeleverde Wijnhaeventoren was. Andere nieuwbouw, met uitzondering van de Red Apple van KCAP, had zich netjes rond de middenmoot gegroepeerd. Uit de gepresenteerde data was in ieder geval geen duidelijk stijgende lijn in de kwaliteit van de Rotterdamse hoogbouw te destilleren.

De tweede spreker van de avond was Han van den Born van KCAP, die het recentelijk met veel bombast opgeleverde Red Apple-project toelichtte. Deze toren, gelegen op het Wijnhaveneiland waar KCAP ook het masterplan voor getekend heeft, werd helaas vrij ongeïnspireerd toegelicht – door middel van een filmpje, doe dat nou niet… – waardoor de aansluitende discussie maar moeilijk op gang kwam.

‘Redder’ van de avond was de uit Liverpool overgevlogen hoogleraar Architectuur en de Stad David Dunster. Met zijn anekdotes en droge Engelse humor (“I don’t believe there wouldn’t be one person not cheering above the line Manchester-Birmingham when we would tear down Liverpool“) probeerde hij de discussie op gang te helpen. Helaas faalde ook hij erin nieuwe standpunten over de rol van hoogbouw in Rotterdam uit te lokken.

De aanwezigen waren het grotendeels eens met de stelling dat een overkoepelend stedenbouwkundig beleid in Rotterdam ontbreekt. Te vaak en te snel worden nieuw vrijgekomen gebieden in de stad – de Kop van Zuid en straks de Stadshavens – aangegrepen om Rotterdam weer een nieuwe imagoslinger te geven, terwijl iedereen het er over eens is dat er nog steeds niet genoeg mensen in het centrum wonen, waardoor het vaak doods aandoet. Terecht werd opgemerkt dat het centrum wel goed bereikbaar is en bezocht wordt door mensen uit de buitenwijken; met de metro ben je zo op de Coolsingel, ook met de auto is het centrum makkelijk te bereiken en parkeren is meestal geen probleem. Volgens een aanwezige projectontwikkelaar is het probleem van het lege centrum dan ook niet de wel aanwezige elementen (een breed winkelaanbod, goede bereikbaarheid), maar juist het ontbreken aan gevarieerdheid in woningaanbod en bijbehorende voorzieningen. Zo is groot recreatief groen in Rotterdam schaars en niet evenwichtig over de stad verdeeld, terwijl er meer dan genoeg open ruimtes in het centrum te vinden zijn. Zeker voor families met kinderen is wonen in het centrum daarom niet echt een voor de hand liggende keus. Hij pleitte dan ook voor om eerst het raamwerk van openbare ruimtes in de stad te verbeteren, om daarna pas echt door te gaan met de ontwikkeling van het woningaanbod en verdichting van het centrum.

Het lijkt erop alsof er in Rotterdam een dynamiek aanwezig is die beleidsmakers, ontwerpers en ontwikkelaars dwingt op steeds kortere termijn steeds verder vooruit te kijken, waardoor de grote, brede blik ontbreekt die nodig is om alle losse eindjes in Rotterdam vast te knopen. Hoeveel losse eindjes er zijn werd wel duidelijk gemaakt door de optelsom van binnenstedelijke grote en kleine vernieuwingslocaties die aan het eind van de avond opgemaakt kon worden: stationsgebied, Lijnbaan, Hofpleinlijn, Laurenskwartier, Wijnhaveneiland, Kop van Zuid, Stadshavens, Lloyd-, en Mullerpier.
Het is opvallend dat in een discussie waarbij de standpunten en meningen al zo lang vast lijken te zitten – DS+V wil meer hoogbouw en meer cachet voor de stad, architecten willen meer samenleven op straat, en ontwikkelaars willen gewoon meer – nog steeds niemand bereid lijkt over de eigen schaduw heen te stappen. Maar ja, misschien is de makkelijke oplossing voor een stad als Rotterdam juist wel weer te voor de hand liggend. Kijk eens om je heen, op het Weena, de Binnenrotte of op het Wijnhaveneiland, daar ligt toch ook niets voor de hand?