Het kan haast niemand zijn ontgaan dat deze week het Intell Hotel in Zaandam is geopend. De bonte stapeling van Zaanse Schanshuisjes van WAM architecten oogt zo uitzinnig, dat alle media tot en met het acht uur journaal er direct bovenop zijn gesprongen. Begrijpelijk is die aandacht wel, want de uitbundige vrolijkheid van dit ontwerp is, in een tijd waarin sombere vooruitzichten de boventoon voeren, meer dan welkom.
In een cultuur als de onze, waarin gewoon al snel gek genoeg is, is het Zaanse Hotel een uitzondering. Het enige overtuigende eerdere voorbeeld van een dergelijke postmoderne collage van lokale beeldmotieven dat we in ons land kennen is het Circustheater in Zandvoort van Sjoerd Soeters. En dat gebouw is ook al weer 20 jaar oud. Het is dan ook geen toeval dat juist Soeters de architect is van het masterplan voor het nieuwe centrum van Zaanstad, waarin het hotel, samen met een nieuw stadhuis van Soeters, het centrale element vormt. De bouw van dit nieuwe centrum grenzend aan het station van Zaandam, is pas halverwege, maar nu al wordt duidelijk dat het groengeschilderde Zaanse Schanshuisje de bezoeker van alle kanten, in meer en minder mate van abstractie en in allerlei schalen zal omringen. Uiteindelijk wordt het hotel echter geïntegreerd in een omgeving met een fijnmazige infrastructuur en nieuwe waterlopen, verhoogde voetgangersniveaus en een hoge bebouwingsdichtheid. In die nieuwe context, zal het hotel daarom veel minder opvallen dan het nu doet in de tijdelijke positie van min of meer solitaire toren. Een oordeel over dit hotel zou dus eigenlijk moeten worden uitgesteld tot het moment waarop de context waarbinnen het is ontworpen ook werkelijk gereed is en functioneert. Maar zo werken de hedendaagse media niet. Ook de architect zelf weet dat en geeft dus nu zijn interviews en persconferenties. En dus richt de aandacht zich primair op datgene wat nu vooral zichtbaar is: de gevel.
De ruimtelijke en functionele opbouw van het hotel is daarbij nauwelijks opzienbarend: een rechthoekige volume van 12 verdiepingen, een standaardplattegrond met een centrale voorzieningenkern en collectieve ruimten op de begane grond en gedeeltelijk op de eerste verdieping. De dubbelhoge foyer wordt gedomineerd door een grote gebogen stalen trap die naar de nog te bouwen vergaderzalen aangrenzend aan de hoteltoren leidt. In het interieur, dat is ontworpen door Feran Thomassen, overheersen de referenties aan de Zaanse identiteit: koekjes, mosterd, chocolade en beschuit, Albert Heijn, Verkade, Czaar Peter en natuurlijk de Zaanse Schans en de huisjes. De kamers zijn, zoals tegenwoordig te doen gebruikelijk in de gastvrijheidbranche, verschillend ingericht volgens deze reeks Zaanse referenties. Prettige kamers, zonder meer. Of het ook prettig toeven is in de foyer en het restaurant, kan pas blijken als de omgeving is gereedgekomen en er langs twee zijden water langs het hotel zal stromen en er een terras is ingericht.
Resteert datgene waarop alle media-aandacht is gericht (en waardoor deze ook wordt veroorzaakt): de gevelbehandeling. Vanwege de rechtstreekse referentie aan het traditionele Zaanse Schanshuisje (en ongetwijfeld ook vanwege de Wow!- kwaliteit van de tekeningen) wordt het ontwerp nogal eens gebruikt als voorbeeld van al of niet nieuw of hedendaags – traditionalisme. Ten onrechte lijk mij, want afgezien van het gebruik van het Zaanse Schanshuisje als beeldmotief, is er weinig traditioneels aan de architectuur van deze gevel te ontdekken. Het is ondenkbaar dat een dergelijk gebouw 30, 130, of 430 jaar geleden zou zijn gebouwd. Allereerst zijn de gebruikte materialen (eternit en kunststof) en technieken van nu. Dat mag een banale opmerking lijken, maar is dat niet. Door het gebruik van kunststof, is de glans groter en zijn de kleuren meer verzadigd, meer spetterend dan die van de originele huisjes en lijkt de kopie echter dan echt. Daardoor wordt deze paradoxaal genoeg juist als niet echt herkenbaar. Zet de kopie naast het origineel en elke leek zal het verschil herkennen. Dit spel met het echte en het gekopieerde (of met authenticiteit versus kitsch) is bij uitstek een hedendaags spel dat tegenwoordig ook in andere kunstvormen in allerlei varianten gespeeld wordt. Sterker: door de artificiële kleur en glans lijken de huisjes in de hotelgevel meer op de virtuele computerrendering, dan op de reële houten huisjes aan de Zaanse Schans. Deze vervreemding wordt versterkt door de suggestie van een stapeling van huisjes. Alsof die fragiele houten huisjes zich tot een berg van acht tot tien hoog laten stapelen. Je hoeft geen bouwkundig ingenieur te zijn om onmiddellijk te begrijpen dat zoiets niet echt kan zijn. Die ervaring van het onechte is dus een bewust gezocht en met verve uitgebuit effect. En daarmee wordt een doodzonde begaan, zowel in de oude traditie als in de modernistische.
De gekozen, collage-achtige decoratiemethodiek van de gevel versterkt deze ambiguïteit. De aanpak is het gevolg van de neutraliteit van de achterliggende functie. Er valt uit een repeterende reeks van in wezen identieke hotelkamers weinig variatie te putten. Wie de gevel desondanks wil laten spreken moet zijn toevlucht nemen tot een middel dat buiten de gebruikelijke ruimtelijke of iconografische vertaling van functie naar vorm ligt. Het toepassen van een collage van zich repeterende decoraties of beeldmotieven is in dergelijke gevallen in zwang geraakt. In het werk van Herzog en De Meuron tot Neutelings Riedijk zijn vergelijkbare voorbeelden te vinden van op glas geprinte fotocollages, als repeterende teksten of als gestanste of gegoten beeldkenmerken in de gevelpanelen. De hotelgevel voegt zich ook wat dit betreft dus uitdrukkelijk in een hedendaagse mode, zij het dat het in dit geval wel erg geraffineerd is gedaan. Evenals de genoemde voorbeelden wikkelt de vlakke, grafische collage zich rond het bouwvolume en wordt een continu scherm opgetrokken. De vier gevelvlakken worden hierdoor tot één doorlopend geheel samengevoegd, en de hoek als grens van twee vlakken wordt in dat opzicht ontkend. Maar in de hotelgevel is vervolgens een derde dimensie toegevoegd, die zich niet alleen uit in de profilering van ramen en decoratielijsten die pas in de nabijheid van de gevel zichtbaar wordt, maar vooral doordat het ´platte´ motief van de huisjesgevels op de hoeken opeens een derde dimensie krijgt. De kopgevel schuift een metertje uit het gevelvlak en er wordt een zijgevel toegevoegd. Daardoor wordt de beschouwer telkens op het verkeerde been gezet: is het nu een continu, plat gevelvlak: een decoratiegordijn, of is het toch een stapeling van volumes? In een speciaal geval is zon hoekhuisje bovendien, losjes refererend aan het schilderij Het blauwe huis van Monet, blauw gekleurd. De architect bracht deze uitzondering aan als visueel ankerpunt, een methode om de verschillende gevels toch onderling herkenbaar te maken. Het is de vraag of het zo werkt, eerder is het een extra vorm van vervreemding, want je vermoedt een bijzondere functie op deze plaats, de bruidsuite, een vergaderzaal, maar dat is niet zo, achter het blauw liggen dezelfde hotelkamers als achter het overheersende groen.
Repetitie, ruimtelijke en functionele ambiguïteit en het spotten met de regels van zowel de ambachtelijke als de modernistische traditie; het wordt in dit gevelontwerp allemaal met vakmanschap en plezier uitgespeeld. Het getuigt daarom ook van weinig begrip om dit ontwerp als voorbeeld van nieuw traditionalisme of als enige vorm van kritiek op het modernisme te beschouwen, zoals Vincent van Rossum en Cees Dam onlangs in een televisieprogramma deden. Met evenveel, zo niet meer recht kan dit ontwerp worden gezien als schatplichtig aan de formele spelletjes van iemand als Peter Eisenman, waarbij de vorm geen enkel oorzakelijk verband met de functie heeft (function is not an issue in my designs, which doesnt mean that they dont function). Eisenman stelt, refererend aan de modernistische literatuur, muziek en schilderkunst, dat de architectuur juist door het vasthouden aan de betekenisgevende relatie met de functie eigenlijk nooit echt modernistisch is geworden. In die zin is de hotelgevel pas echt modernistisch. Dat er in dit geval gekozen is voor een motief uit de lokale bouwcultuur (zoals Eisenman koos om spelletjes te spelen met de motieven van het modernisme van Le Corbusier) is bijzaak. Als Van Winden had gekozen voor een ander aan Zaandam gerelateerd motief: chocolaatjes, beschuitjes of Verkadekoekjes, dan zou niemand dit ontwerp verwarren met enige vorm van traditionalisme. Waar het om gaat is, los van eventuele stilistische keuzes, de vraag welke architectonische middelen zijn gebruikt, of die middelen adequaat en wellicht zelfs vernieuwend zijn toegepast. Dat laatste is in mijn ogen het geval. Een discussie over dit ontwerp die enige diepgang pretendeert zou, zeker onder vakgenoten, historici en critici, primair over het gebruik van deze architectonische middelen moeten gaan en voorbij moeten gaan aan het spektakel, hoe mediageniek (en wellicht ook omzetverhogend voor de opdrachtgever) dat spektakel in dit geval ook is.