Feature

Shanghai World Expo 2010 – de rest van de wereld

Na een eerste scan van enkele Europese paviljoenen op de Shanghai Wereldtentoonstelling vervolgt Bert de Muynck zijn vogelvlucht zoektocht naar de betekenis van een betere stad en een betere bestaan. Deel 2: the best of the rest.

Aan de noordzijde van de Huangpu Rivier ligt het Puxi-gebied van de Wereldtentoonstelling waar in Zone D en E Chinese bedrijven zich voorstellen en er ruimte is voor verschillende wereldsteden om zich van hun beste kant te laten zien in de best urban practices-zone. Die laatste zone hoort in principe het centrale stuk van de Better City, Better Life-expo te zijn. Steden zoals Hamburg, Madrid, Odense, London, Macau, Vancouver en Mekka werden vooraf geselecteerd en nemen elk afzonderlijk een paviljoen voor hun rekening.
Wist U bijvoorbeeld dat de tentenstad van Mina (Saudi-Arabië) ‘s werelds grootste tentstad is, gelegen in de nabijheid van de heilige stad Mekka, en drie miljoen inwoners telt op een gebied van vier vierkante kilometer? Of dat de 200.000 inwoners van het Deense Odense gezamenlijk 400.000 fietsen bezitten en de stad een gescheiden fietsnetwerk van 550 kilometer heeft? Of dat de Franse topkok Paul Bocuse een culinaire school heeft geopend op de vierde verdieping van het Rhone-Alpes paviljoen?
In de best urban practice-zone vallen weinig stedelijke doomscenario’s te ontdekken, een fenomeen dat menig internationaal grootstedelijk debat en tentoonstelling in een houdgreep houdt. De stedententoonstellingen ondersteunen eerder een reeks van praktische oplossingen over een idee van kwalitatieve stedelijke omgevingen. Architectonisch stellen de stedelijke paviljoenen weinig voor, met uitzondering van enkele bestaande fabriekshallen die werden heringericht en aangekleed. Uitschieter in het best urban practice-gebied is het Ningbo-Tengtou Paviljoen ontworpen door de Chinese architect Wang Shu (Amateur Architecture Studio). Het Ningbo-Tengtou Paviljoen, gelegen in een uithoek van het gebied, brengt iedere bezoeker in een nieuwe agrarisch-stedelijke wereld, waarbij de relatie tussen expo en stad krachtig en zuiver wordt uitgespeeld. Een hoogtepunt in de uithoek van de expo.

Aan de Puxi-zijde gaat de prijs voor de beste aangeklede dozen naar die van het Olie Paviljoen en het Zuid-Koreaanse Ondernemingen Paviljoen. Binnenin wordt er voornamelijk interactief gedaan: bezoekers kunnen schermen aanraken, nieuwe technologieën testen en zo lijkt de toekomst wel heel dichtbij. Het Shanghai Ondernemingen Paviljoen, in de volksmond de DroomKubus, is ontworpen door de Chinese architect Yung Ho Chang (Atelier FCJZ) en heeft een gevel bestaande uit een duizendtal polycarbonaat buizen gemaakt van gerecyclede CD hoezen die met LED worden opgelicht. Het is ook één van de weinige paviljoenen die de wachtrij als onderdeel van het ontwerp opneemt; bezoekers wachten onder het paviljoen terwijl boven en rondom hen de gevel van kleur veranderd op basis van bijvoorbeeld handgeklap.
Het VANKE paviljoen, VANKE is één van China’s grootste projectontwikkelaars, neemt met het thema 2049 – het jaar dat de Volksrepubliek 100 jaar wordt – een voorschot op de maatschappelijke ontwikkeling van China en focussed met The Power of One op een collectief van sociaal-geëngageerde bedrijfsleiders, het probleem van woestijnvorming, en toont hoe de vuilnisophaling in Taipei als model kan dienen voor de Chinese stad. Een bezoek aan de Puxi paviljoenen maakt ook de tegenstelling tussen beide expo-zijden zichtbaar; terwijl aan de Pudong-zijde de nationale paviljoens zichtbaar inzetten op vormelijke spielerei en binnenin de tentoonstellingen weifelen tussen karikatuur, kitsch, toerisme-, en bedrijfsbeurs, wordt aan de Puxi-zijde het verhaal van bedrijven en steden ingezet voor lessen in maatschappelijke vernieuwing en sociaal-duurzame ontwikkeling.

Terug naar de Pudong-zijde waar het ontwerp van het paviljoen van de Verenigde Arabische Emiraten (architect Foster + Partners) en dat van Australië (architect Wood Marsh) schatplichtig zijn aan natuurlijke iconen van de landen; respectievelijk de bewegende zandduinen en de reusachtige rotsformatie Ayer’s Rock. Het Zuid-Koreaanse paviljoen, architect Minsuk Cho (MASS Studies), gebruikt alle twintig karakters van het Zuid-Koreaanse alfabet om een gebouw samen te stellen en het Macau paviljoen (Carlos Marreiros Architects) is een groot konijn. Inspiratie hiervoor komt van een oud Chinese mythe van het Jade Konijn dat op de maan woont en daar kruidenmedicijnen brouwt. Het Konijn, maar ook het Hong Kong en Taiwan paviljoen, liggen letterlijk en figuurlijk in de schaduw van het hoogste gebouw op de expo, het Chinese nationale paviljoen. Heeft U er vier tot zes uur aanschuiftijd voor over onder een loden Shanghai zomerzon, dan is een bezoek aan het Chinese nationale paviljoen zeker de moeite waard. Heeft U daarna de smaak van het aanschuiven te pakken, dan zijn zeker het paviljoen van Saoedi-Arabië – met binnen ’s werelds grootste digitale scherm, 1600 vierkante meter – en van Japan, in de volksmond de Paarse Zijdeworm – met binnenin een viool spelende robot – ook een must. Reken voor beide drie tot vier uur aanschuiven. Die laatste twee kapen trouwens ook de prijs voor het duurste paviljoen weg; kostprijs respectievelijk grofweg 150 miljoen en 100 miljoen euro.

Tenslotte: over het Expo-terrein liggen ook enkele grotere dozen verspreid, binnenin is er ruimte voor landen die geen eigen paviljoen hebben. Deze zogenaamde Joint Pavilions bestrijken ieder continent, zoals het Aziatische – met Afghanistan, Bahrein, Jordanië, Palestina, Syrië en Jemen – of Europese – Cyprus, Malta, San Marino en Liechtenstein. Verreweg de grootste doos bestrijkt haast een volledig continent. In het Afrikaanse Paviljoen verzamelen zich 43 landen – van Benin, over Ethiopië en Kenia tot Zimbabwe – in een ongelooflijke dichtheid. In dit paviljoen wordt hopelijk een de agenda voor een toekomstige wereldtentoonstelling duidelijk: Better Continent, Better Life of Betere Beschaving, Beter Bestaan. Maar momenteel lijkt voetbal hier belangrijker dan verstedelijking.