Recensie

AA-boekjes met een kritische missie

De beroemde Londense Architectural Association School of Architecture startte in 2009 een nieuwe serie publicaties, Architecture Words genaamd. Thomas Wensing las er twee en betwijfelt of hiermee de kritische inhaalslag gemaakt wordt die de AA voor ogen heeft.

De Architectural Association is uniek en snobistisch tegelijk. De onderwijsinstelling biedt een combinatie van avant-garde architectuur in het keurslijf van een Engelse herenclub. De verklaring hiervoor ligt in de uitzonderlijke ontstaansgeschiedenis, die maakt dat de ‘AA’ één van de weinige onafhankelijke (en democratisch geleide) instituten voor hoger onderwijs in Engeland is. Men kan daardoor een bijzonder kritische positie innemen, maar het betekent ook dat men zichzelf moet bedruipen en dus genoodzaakt is om een flink bedrag aan collegegeld te rekenen. Een kritische elitist, dus.

Op die zeldzame momenten dat ik er mijn neus laat zien, krijg ik meestal de indruk dat het een stimulerende, maar ook wel insulaire omgeving is. Ik werk zelf in Londen, en weet dus uit ervaring dat men er binnen een lastig en conservatief cultureel klimaat moet opereren. De AA lijkt zich in het recente verleden op twee manieren te hebben gedistantieerd van deze conditie, aan de ene kant heeft men de internationale connecties versterkt en aan de andere kant is men gevlucht in digitale op proces en vorm gerichte ontwikkelingen. In normaal Nederlands heet dat het creëren van ingenieuze, maar nodeloze en nietszeggende vormen. Dat er ook maatschappelijk relevant werk werd gedaan was eigenlijk alleen bekend bij insiders, dat was immers niet datgene waar directeur Brett Steele graag mee adverteerde. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het werk van Simos Yannas, die baanbrekend onderzoek deed naar de toepassing van zonne-energie en milieuvriendelijk bouwen.

Gelukkig lijkt er inmiddels een frisse wind te waaien en is men zich in toenemende mate bewust van de oorspronkelijke, kritisch intellectuele missie. Naar eigen zeggen als tegengif voor de huidige beeldcultuur, werd in 2009 de serie Architecture Words gelanceerd; kritische boekjes in pocketformaat, waarbij de nadruk nu eens op de inhoud en niet op de plaatjes ligt. Het uitgangspunt voor de serie is natuurlijk lastig, welke architecten selecteer je om tegenwicht te bieden aan een ‘contemporary architectural culture dominated by an endless production and consumption of images, graphics and information’. Na het lezen van deze tekst was ik reuze benieuwd of de kritische missie geslaagd is, of men in staat is grotere maatschappelijke problemen te belichten en te definiëren.
Ik heb twee deeltjes gelezen. Super-Critical, het eerste deel, van Peter Eisenman en Rem Koolhaas en het vierde, Having Words, door Denise Scott Brown. Het boekje van Scott Brown is een selectie van teksten die ze gedurende haar carrière heeft geschreven, een bloemlezing dus. Het deel van Eisenman en Koolhaas daarentegen is meer dynamisch en actueel. Dit boekje vormt de neerslag van een discussie die zij in 2006 voerden over elkanders werk. Het leest meer als een stream of consciousness dan een architectuurtheorie. De serie is dus een combinatie van oud en nieuw materiaal, en dat zorgt voor een interessant contrast.

Denise Scott Brown is getrouwd met Robert Venturi en partner in Venturi, Scott Brown and Associates. Ze zijn samen natuurlijk vooral bekend geworden door Learning from Las Vegas, het onderzoek dat ze in 1968 deden naar de iconografie en sprawl van de Las Vegas strip. De commerciële architectuur van de strip werd door hen verheerlijkt, volgens hen moesten architecten meer open staan ’to the tastes and values of “common” people and less immodest in their erection of “heroic”, self-aggrandizing monuments’. Destijds werd het boek gezien als een belangrijke kritiek op het modernisme en hoewel Venturi en Scott Brown zichzelf niet zo presenteren werd het één van de belangrijke manifesten van het postmodernisme.

Afgezien van het feit dat ik niet weet of commerciële kitsch nu werkelijk een afspiegeling is van de opvattingen van de ‘gewone’ man, moet geconstateerd worden dat het bouwen van monumenten voor de commercie (of zichzelf respecterende publieke instellingen) er sinds de late jaren zestig niet minder op is geworden. In de context van het doel van deze serie – het uiten van een kritische noot ten aanzien van de huidige obsessie met het produceren en consumeren van beelden – is het aan het woord laten van Scott Brown dus een slimme zet.

Jammer genoeg bestaat Having Words voornamelijk uit historisch materiaal, de essays zijn meestal al eerder gepubliceerd. Wat mij direct opviel was dat Scott Brown de argumentatie uit Learning from Las Vegas gedurende haar hele carrière als toetssteen heeft gebruikt. Ze komt er in Having Words in de verschillende essays tot vervelens toe op terug, de teneur is dat we de boodschap nog steeds niet goed begrepen hebben. Het verschil tussen goede en slechte architectuur is volgens Scott Brown, ondanks haar inclusieve intenties, kennelijk nog steeds iets voor fijnproevers. Zo is het zowel grappig als hypocriet te noemen dat ze zich laatdunkend uitlaat over Philip Johnsons AT&T gebouw (nu Sony headquarters) in New York, ‘It does not demonstrate why its symbolic allusions “to periods from Rome to the 1920s” are right for AT&T, or us, today’. Is de gevel van de Sainsbury vleugel van de National Gallery in Londen dan echt zo verschillend? Of is het gebruik van Korintische pilasters in Londen gewoon contextueel?

Super-Critical, het eerste boek uit de serie, bevat een transcriptie van een gesprek uit 2006 tussen Koolhaas en Eisenman. De dialoog is zonder meer de moeite waard: energiek, grappig en intelligent. De tweede helft van het boekje bestaat uit een commentaar van Robert Somol, Jeffrey Kipnis en Mark Cousins. Verder is er wat ouder materiaal opgenomen, zoals een interessant interview uit de jaren zeventig met Eisenman door Alvin Boyarsky, toenmalig directeur van de AA, en een presentatie van Koolhaas uit diezelfde tijd.
De opzet om een boek op te hangen aan één gesprek tussen twee architecten kan alleen slagen als er voldoende (intellectuele) verschillen bestaan om het de moeite waard te maken. Eisenman geeft zelf ruiterlijk toe, dat er eigenlijk niet zoveel diepe tegenstellingen tussen hem en Koolhaas bestaan. Het had wat mij betreft dan ook wel wat scherper gemogen, je kunt je afvragen in hoeverre sterarchitecten als Koolhaas en Eisenman de ruimte hebben om keuzes te maken en het debat, hun klanten en de maatschappij te beïnvloeden. Natuurlijk is er een enorme druk om te presteren en keer op keer origineel te zijn, om met nieuwe beelden te komen, maar is men daar zelf niet (gedeeltelijk) verantwoordelijk voor?

Net zoals Venturi & Scott Brown destijds in zekere zin medeplichtig zijn aan de opkomst van een leeg, formalistische postmodernisme, kun je ook stellen dat de invloed van Koolhaas met respectievelijk zijn S,M,L,XL,en zijn CCTV de consumptie van beelden en het oprichten van iconen eerder heeft aangemoedigd dan afgezwakt. Er worden dus wel interessante dingen opgemerkt, zoals Eisenman die Koolhaas voor de voeten werpt dat de voornaamste functie van CCTV de iconografie is, maar het wordt nooit echt onplezierig of een debat op het scherpst van de snede.

Om terug te keren naar de vraag of de kritische missie die de AA zichzelf met deze serie stelt nu geslaagd te noemen is, moet ik constateren dat bloemlezingen uit het werk van gevestigde namen, of discussies tussen eminente leden van het architectuur establishment niet de beste manier zijn om een frisse wind te laten waaien. Ik denk dat de vraag wat de meest lastige en dwingende kwesties zijn die nu en in de nabije toekomst spelen eerst door de Architectural Association zelf moet worden beantwoord en dat de redactie van de serie op dat antwoord moet worden aangepast.