Interview

Zumthor: “Als ik ontwerp ben ik altijd in het gebouw”

Voorafgaande aan de lezing die de Zwitserse architect Peter Zumthor op donderdag 17 juni in Rotterdam gaf, sprak Robert-Jan de Kort met hem. Zumthor, winnaar van de Pritzker Prize in 2009, werkt aan de transformatie van de Meelfabriek in Leiden. Het is het eerste project waar hij in Nederland aan werkt.

Peter Zumthor

foto’s Robert-Jan de Kort

Het complex van de Meelfabriek, op één van de bastions van de Leidse vestingwerken, staat te wachten op een nieuw leven en ook het omliggende gebied kan wel een impuls gebruiken. Dit oostelijk deel van de historische binnenstad is een aantal decennia geleden getransformeerd tot een woonwijk, compleet met een overdadige hoeveelheid aan parkeerterreinen en wipkippen. Het geheel doet grauw en levenloos aan. Een gesprek met Peter Zumthor over industriële gebouwen, zijn manier van architectuur maken en de relatie met de Nederlandse opdrachtgever. Na een proces van acht jaar sinds de architectenselectie lijkt het erop dat er nu voorzichtig begonnen kan worden met de eerste fase van de transformatie van het complex. Zumthor: “ik ben een langeafstandsloper”.

Meneer Zumthor, u ben een maker en bewonderaar van goede architectuur. Wat is uw indruk van Nederlandse architectuur?
Ik ben bekend met de Amsterdamse School en de modernistische architectuur uit het begin van de twintigste eeuw. Dit waren belangrijke tijden voor Nederlandse architecten. Momenteel streeft Nederlandse architectuur volgens mij vooral naar het behalen van een snel effect en is ze behoorlijk commercieel. Honderd jaar geleden zou ik vermoedelijk meer op mijn gemak zijn geweest in Nederland.

Het ontwikkelingsproces van de Meelfabriek begon acht jaar geleden met een prijsvraag. Wat was de voornaamste reden voor u om aan deze prijsvraag deel te nemen?
Ik kende Jo Coenen (destijds Rijksbouwmeester en juryvoorzitter, RJdK) en het was een eer toen hij me vroeg deel te nemen aan deze selectie. Verder vind ik het interessant dat de Meelfabriek onderdeel uitmaakt van een historisch industrieel complex.

Wat maakt het werken aan industrieel erfgoed zo’n interessante opgave?
Ik hou van de kracht van industriële gebouwtypen. Deze typen zijn een directe afspiegeling van industriële processen. Bijvoorbeeld de manier waarop een draagconstructie begint met zeer zware kolommen en lichter wordt naarmate je hoger in het gebouw komt, enkel omdat de belasting afneemt, daar komt mijn interesse uit voort.

U merkt in uw boek ‘Atmosheres’ op dat u gelooft in eerste indrukken als een belangrijke sensor voor atmosfeer. Wat was uw eerste indruk van de Meelfabriek?
Gesloten, sinister, triest en ontoegankelijk. Echter, tijdens een rondleiding door de Meelfabriek, getooid met zaklampen en helmen, vond we een kalender. Het was een kalender van de arbeiders waarop elke werkdag was afgevinkt. De vinkjes stopten abrupt op de datum dat de fabriek gesloten werd. De afbeelding toonde een dorpje in de Zwisterse Alpen en er stond onder: Vals, Graubünden. (Lachend) Iedereen zei: dit is het teken dat jij de selectie gaat winnen.

Uw ontwerpstrategie voor de Meelfabriek is zeer helder: het onthullen van de draagconstructies door de oude gevels te vervangen door meer transparante gevels. Is deze strategie geëvolueerd tijdens het proces?
Nee. Dit concept was al na vijf minuten duidelijk. Ik was al eerder geïnteresseerd in deze strategie. Ik probeerde ooit mijn studenten in Milaan het belang van architectonische constructies te leren. Daarom liet ik ze oude fabrieken zien. Hedendaagse architectuur gaat vaak enkel over huid en heeft niets meer te maken met anatomie, geraamtes, botten en vlees. Hier in Leiden hebben we mooie voorbeelden om dit te laten zien. Er zijn acht verschillende typen. Prachtig.

Hoe verschilt de aanpak van de Meelfabriek van uw eerdere projecten Gugalun Haus en Kolumba Museum waar uw toevoegingen fysiek verweven zijn met de bestaande architectuur?
In Leiden moeten we een nieuw hart maken. Daarom verwijderen we alle gevels. Je houdt dan een oud skelet over dat historisch van belang is, maar nog geen leven bevat. Dit project gaat vooral over sociaal construeren. Wij moeten de juiste functie aan het juiste gebouw toewijzen en ervoor zorgen dat elk gebouw zijn eigen identiteit heeft. De plattegrond van de begane grond is daarom de belangrijkste (wijzend op een tekening van de begane grond). Overal zijn connecties zodat er altijd energie is op de verschillende plekken, van entree naar lift, naar restaurant op het dak naar het water, etc. Ook voegen we nieuwe gebouwen toe. Het gaat dus niet om het doorweven op bestaande structuren, maar om een nieuw project dat op een stedelijk niveau ontworpen wordt.

De Meelfabriek is een collage van gebouwen. In zekere zin is het een stad op zichzelf. Uw project versterkt deze kwaliteit. Hoe wordt de Meelfabriek verbonden aan de aangrenzende binnenstad?
Door het complex te openen. Nu is het een geïsoleerde entiteit met een hek eromheen. De familie van gebouwtypen van het historische complex biedt ons goede mogelijkheden voor het laten ontstaan van stedelijkheid. De gebouwen bieden een diversiteit die moeilijk kunstmatig te bereiken is.

Is dit project anders dan projecten die zich in een landschappelijke context bevinden?
Natuurlijk. Er is hier een geschiedenis waar we op reageren. Eerst had je de middeleeuwse stad en daarna de industrialisering. De groene vestingwerken werden ingevuld met industrieën. In de binnenstad had je de woningen van de arbeiders. Op een zeker moment werd alles gesloopt – van de fabrieken tot de woningen – en ging het gebied min of meer dood. Het gebied is hier nooit van hersteld. We stoppen nu veel energie in de publieke ruimte. Vanmorgen hebben we drie parken gepresenteerd; één voor de Meelfabriek en twee op de naastgelegen bastions. Zo creëren we een geheel nieuwe recreatieve zone voor binnenstad en proberen hiermee een nieuw centrum te verwezenlijken.

In het project creëert u een grote hoeveelheid openbare ruimte. Beschouwt u deze ruimtes tijdens het ontwerpen als architectuur of als stedelijk landschap?
Ik zie geen verschil tussen beide. Je hebt enkel groot, kleiner, nog kleiner en helemaal door tot de deurknop. Ik heb er geen probleem mee om te schakelen van deurknop naar ruimte, naar gebouw, naar twee gebouwen, naar het gebouw aan het plein, naar het plein, naar het park, naar de stad. Ik vind dat dit ons beroep is.

Het gaat vooral om het aaneenschakelen van ruimtes?
Van kamer naar raam naar het landschap; ik beschouw dit graag als een eenheid.

U neemt altijd uzelf als referentie bij het ontwerpen van gebouwen. De Meelfabriek is uw grootste project tot op heden. Heeft het werken aan de Meelfabriek u dichter bij het ontwerpen van nog grotere projecten gebracht?
Dat is nooit zo bij me opgekomen. In het begin voelde het inderdaad als een groot geheel. Ik heb de Meelfabriek onderverdeeld in individuen. De gebouwen zijn als mensen die samen aan tafel zitten. Ik breng mijn projecten altijd terug tot het niveau van mijzelf zittend in de ruimte. Of het nu groot is of klein; ik ben altijd in het gebouw als ik ontwerp. Ik heb het idee dat Frank Lloyd Wright ook zo werkte. Ik ben niet de grote regisseur met briljante ideeën die iemand anders al het werk laat doen. Ik zit er altijd middenin.

Als dat uw werkwijze is, dan is schaal helemaal geen factor.
Het is nooit een kwestie van schaal geweest. Misschien zou je dat als buitenstaande denken. Omdat mijn bureau gevestigd is in een klein dorp in de Zwitserse Alpen denken sommigen dat die dorpse schaal voor mij een ijkpunt is. Mijn opleiding ging echter over steden en ik groeide op in Bazel. Het contrast tussen provincie en stad bestaat niet meer. Als je nu naar een provinciaal dorpje gaat dan is de kans groot dat je daar een intellectueel vindt die aan Havard gestudeerd heeft. Alles is vermengd. Hetzelfde geldt voor schaal. De schaal van een stad verschilt niet van de schaal van de provincie. Het heeft vooral te maken met de mogelijkheid om er te werken. Ik heb nu de mogelijkheid om te werken in steden.

Kunt u uw relatie met Ab van der Wiel, de opdrachtgever van de Meelfabriek, toelichten, werken jullie als partners?
Ja, maar niet in commercieel opzicht, wel op menselijk vlak. Hij is een ontwikkelaar en je moet elkaar leren kennen. Uiteindelijk zijn het Ab en ik. Ab zegt dat hij me nodig heeft om dit te bewerkstelligen en ik zou dit nooit alleen kunnen omdat ik geen geld heb. Hij gelooft in mij. En niet alleen als architect, maar ook als iemand met wie hij kan praten over de juiste functiemenging. Het is niet zo dat ik een programma implementeer dat iemand anders heeft opgesteld. Hij houdt er net als ik niet van veel adviseurs in te huren. In die zin zijn we als broers.

Ik neem aan dat het anders is in elk land waar u werkt. Zijn er specifieke beperkingen in Nederland tijdens het werken aan dit project?
De democratische instituties zijn talrijk, zodat alles veel tijd kost. De prijs van democratie die iedereen wil betalen zit in de tijd dat alles kost. Je moet met heel veel mensen praten.

Een transformatieopgave is wat dat betreft mogelijk complexer dan een nieuwbouwproject.
Dat weet ik nog niet. Ik wacht wel af wat er nog gaat komen. Gelukkig begint de gemeente vertrouwen in ons te krijgen. Natuurlijk is er het gevaar dat pragmatisme alles alsnog nekt. Tot op heden heb ik dat kunnen weerstaan en ik zou het ook hier graag weerstaan. De Meelfabriek is groot dus het zal lang duren. Het heeft vijf jaar geduurd voordat de politiek ons steunde. Vanmorgen stonden twee wethouders om de maquette en die verkondigenden dat het een geweldig project is. Het is voor het eerst dat ze echt van het project overtuigd zijn, ons geloven en steunen. Veel werk dat je als architect moet verrichten heeft niets met architectuur te maken. Het werk bestaat uit het overtuigen van mensen. Ik ben blij dat we daarin nu succesvol zijn.