Feature

Op zoek naar het meest ideale buitenlandprogramma

In het voorjaar van 2009 ging het vierjarige Dutch Design Fashion and Architecture (DutchDFA) programma van start. ArchiNed spreekt met programmadirecteur Christine de Baan over de missie van DutchDFA, de ervaringen van het eerste jaar en de plannen voor de resterende drie jaar.

DutchDFA is een samenwerkingsverband van zes partners in het veld (sectorinstituten Premsela en NAi, plus de beroepsorganisaties BNO, BNI, BNA en MODINT), zes grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem en Eindhoven) en drie ministeries (BZ, EZ en OCW). Doel is het versterken van de internationale inspanningen, met extra geld, maar ook door betere afstemming en een bundeling van activiteiten.

Lotte Haagsma: Er is bewust gekozen voor een beperkt aantal landen, China, India en Duitsland, en een gericht aantal middelen. Het is dus niet zo dat jullie een pot met geld beheren waar iedereen met een goed plan kan aankloppen voor geld?
Christine de Baan: Dat is inderdaad wat dit programma onderscheidt van eerdere internationale regelingen. Eigenlijk zijn we iets tussen een sectorinstituut en een fonds in: een samenwerking tussen meerdere partners in het veld, versterkt met een tijdelijk investeringsbudget. Hiermee willen we zo’n zwiep aan het internationale programma geven dat je nog een lang na-ijleffect hebt. Het programma komt voort uit het initiatief van de partners zelf, die constateerden dat de ene organisatie met economisch geld internationale handelsmissies organiseerde voor Nederlandse ontwerpers, terwijl de andere met cultuurgeld buitenlandse presentaties maakte over soms dezelfde ontwerpers. De gedachte achter het programma is dat het effect van deze inspanningen toeneemt wanneer de organisaties hun activiteiten op elkaar afstemmen en een gezamenlijk verhaal vertellen. Hiermee hebben ze de drie betrokken ministeries kunnen overtuigen om dit experiment aan te gaan. Het mooie is dat deze werkwijze ook beter aansluit op de praktijk van ontwerpers, waarin cultuur en economie dagelijks door elkaar heen lopen.

Met een inhoudelijk verhaal positioneer je je ook sterker in de markt, merken wij. De presentatie van Nederlandse architecten op de Shanghai International Creative Industry Week 2009 was bijvoorbeeld georganiseerd rondom de sociale, ruimtelijke en duurzame kwaliteit van de openbare ruimte. Een noodzakelijk onderwerp voor het explosief verstedelijkende China, dat daar niettemin nauwelijks speelt. Stedelijke publieke ruimte is daar commercieel of politiek gedefinieerd en de aandacht gaat uit naar infrastructuur en commerciële projectontwikkeling. Aan dit thema koppelden we een conferentie met Chinese collega’s, we brachten een bezoek aan de Tongji Universiteit en hielden match making-sessies met potentiële opdrachtgevers.
Verder zijn we gestart met de Dutch Profiles, korte videoportretten van uiteenlopende Nederlandse architecten en ontwerpers. We hebben er vorig jaar twintig gemaakt en gaan er dit jaar nog een dertigtal maken. Eind 2012 moeten het er zo’n honderd zijn. We wilden een toegankelijk middel waarmee je een inhoudelijk verhaal kunt vertellen dat verder gaat dan een oppervlakkig iconisch beeld, waarmee wij maar ook bijvoorbeeld de buitenlandse posten makkelijk een verzorgde presentatie kunnen maken. Ze bestaan in projectiekwaliteit om in een tentoonstelling te gebruiken, maar ze zijn ook beschikbaar op YouTube. Daar kan iedereen ze bekijken, doorsturen of embedden.

Nederlandse architectuur is wereldberoemd. Is die extra ondersteuning eigenlijk nog wel nodig?
Vanuit de deelnemende ministeries en partners in het veld is besloten om samen een aantal disciplines te presenteren. Architectuur, design en mode zijn internationaal heel kansrijk, juist omdat zij de afgelopen decennia redelijk succesvol waren. Maar het is lang niet altijd makkelijk om duurzaam voet aan de grond te krijgen, dat wil zeggen met meer dan een opdracht. Architecten vertellen dat het bijvoorbeeld in China niet eenvoudig is om te ondernemen. Want hoe maak je contracten met je opdrachtgever, hoe vind je een Chinese partner (want die heb je nodig), hoe ga je om met aannemers, et cetera. Met het binnenhalen van een opdracht ben je er nog niet.

Hoe kun je daar als DutchDFA behulpzaam bij zijn?
In Shanghai zijn we de Dutch Design Workspace gestart. Deze bestaat uit een werkruimte, waar ontwerpers aan de slag kunnen, en een team dat ontwerpers helpt bij het betreden van de Chinese markt. Van deze formule willen we ook een light-versie ontwikkelen die we op andere plekken kunnen inzetten, Design Desk geheten. Deze bestaat uit een medewerker met een assistent, zonder werkruimte in dit geval, die als intermediair fungeert. Het is nog zoeken naar de meest doelmatige formule. Maar als alles goed gaat is de Workspace over drie jaar zelfvoorzienend. De Design Desk zou geadopteerd kunnen worden door een ambassade of een andere aan een land verbonden organisatie. In Azië draait alles om relaties, dus een vaste contactpersoon, die als betrouwbaar wordt ervaren en waar vaker mee samengewerkt wordt, kan een brugfunctie vervullen.

Dat zijn activiteiten in het buitenland, ontvang je het buitenland ook in Nederland?
We organiseren inkomende missies. De partners hebben vaak al eigen contacten en daarnaast bouwen we tijdens onze bezoeken een netwerk op, daaruit nodigen we mensen uit om hier naartoe te komen. Zo ontvingen we in juni een groep uit India en in oktober komt er een gezelschap uit China. Het begint met zenden, maar aan bijna alle activiteiten zit ook een terugkeerkant. Zo richt de Workspace zich niet alleen op Nederlandse architecten, ook Chinese architecten die in of met Nederland willen werken zullen er advies kunnen inwinnen. Maar ook de tentoonstelling Taking a Stance met werk van vier Nederlandse en vier Chinese ontwerpers komt na een tour door China naar Nederland.

Er is gekozen voor China en India. Dat zijn opkomende economieën, waarbij India nog relatief onontgonnen gebied is voor Nederlandse ontwerpers. Maar waarom Duitsland, daar onderhouden we toch al heel lang goede relaties mee?
Een belangrijke reden om voor ten minste één Europees land te kiezen, was dat het niet voor iedere ontwerper haalbaar is om zijn of haar praktijk gedeeltelijk naar China, India of zeg Brazilië te verleggen. Duitsland is Nederlands belangrijkste handelspartner. De verwantschappen op ontwerpgebied tussen beide landen zijn groot, tegelijkertijd is het animo voor Nederlands ontwerp in Duitsland de afgelopen vijf à tien jaar een beetje weggezakt. Daar komt bij dat werken in Duitsland met Duitse opdrachtgevers bijna net zo veel cultuurverschillen aan de oppervlakte brengt als werken in China. Samen met hogeschool In Holland onderzoeken we nu waar typisch Nederlandse kennis en typisch Duitse behoeften goed op elkaar aansluiten. Daar willen we vervolgens heel gericht een programma op ontwikkelen voor de komende twee en een half jaar. Ondertussen ondersteunen we een onderdeel van de Nederlandse bijdrage aan het Culturele Hoofdstadjaar RUHR.2010, GastGastgeber, bestaande uit een serie bijzondere gastenverblijven en een pop-up store met Nederlands design.
In India, waar de netwerken voor Nederlandse ontwerpers inderdaad nog niet erg ontwikkeld zijn, hebben we een architect, een modejournalist en een ontwerper gevraagd om in kaart te brengen wat er in hun land op het gebied van hun discipline allemaal gebeurt. Wat zijn de sleutelfiguren, de belangrijke opleidingen, interessante centra van activiteiten, enzovoorts.

Het klinkt bijna als een onderzoeksprogramma, waarbij de verkregen kennis straks beschikbaar is voor de verschillende partners om in de toekomst op voort te kunnen bouwen.
Het opbouwen van kennis over hoe je internationaal contacten legt en je positie verstevigt is inderdaad een belangrijk onderdeel van het programma. Hoe haal je zoveel mogelijk resultaat uit zo’n multisectoraal, multidisciplinair, meerjarig programma? We zijn aan het onderzoeken wat werkt en wat niet. Dat maakt het voor mij extra leuk en interessant, je bent echt iets nieuws aan het uitvinden. Toen ik begon heb ik een enquête gehouden onder medewerkers van verschillende buitenlandse posten. Ik vroeg ze naar de kansen voor Nederlands design, mode en architectuur in hun land. Maar ook naar hun wensen voor een ideaal programma. Wat moesten we volgens hen absoluut wel en absoluut niet doen? Waar ze het allemaal heel erg over eens waren was dat we uit moesten kijken voor een hit and run effect, dat we altijd moesten zorgen voor een follow up en altijd met lokale partners moesten samenwerken op basis van lokale vraag. Die adviezen bepalen onze aanpak. Telkens als we ergens iets gedaan hebben wegen we de resultaten en kijken we hoe we verder gaan. Zo bouwen we voort op eerdere ervaringen.

Soms vraagt iemand me of ik het niet jammer vind dat het programma na vier jaar stopt. Integendeel, ik vind dat juist van een fantastische helderheid. In die vier jaar moeten we een effect bereiken dat duurzaam is. Na vier jaar kun je altijd kijken of bepaalde onderdelen de moeite van het voortzetten waard zijn. Want het programma mag dan stoppen, de partners gaan gewoon verder. Dat is de kracht van deze opzet.