Met een paukenslag werd op 1 oktober de nieuwe uitbreiding van deSingel geopend. Dans, toneel, muziek en een alom aangekondigde Braemexpo moesten daarbij de hoge ambities van het kunstencentrum onderlijnen. Mooi gepresenteerd maar in een iets te kleine zaal toont Renaat Braem 1910 2010 het miraculeuze oeuvre van een sociaal bewogen eenling die honderd jaar geleden geboren werd.
De functie van muziek
Hoewel nogal stuurs en niet vreemd van grootse uitspraken had het Renaat Braem (1910-2001) wellicht geamuseerd dat gelijktijdig met de opening van een retrospectieve rondom zijn architectonisch en stedenbouwkundig werk in de concertzaal ernaast 80-jarig pianovirtuoos Alfred Brendel een lezing begon met als titel ‘Does classical music have to be entirely serious?’. Niet omdat Braem, ondanks een vaak cynische bevlogenheid ten opzichte van de Belgische wooncultuur regelmatig een dansje deed in de beslotenheid van zijn woonkamer, maar wel omdat muziek voor hem onlosmakelijk verstrengeld was met het bouwen. Na de vele stijlen die hij vanaf zijn prille jeugd oppikte, al tekenend leerde beheersen en vervolgens terzijde schoof, werd muziek uiteindelijk zijn finale maatstaf: ‘Het ons omringende milieu wordt dan voor ons bewustzijn een nooit eindigende symfonie, nu eens breedgolvend Wagneriaans, dan weer ritmisch als Bartok, of gehakt als jazz van Duke Ellington. […] Architectuur kan dit alles zijn. Voor gevoelige lieden is het parallellisme van ruimtelijke compositie/architectuur en muziek evident.’ Zo staat het in Braems autobiografie Het schoonste land ter wereld, een eigenzinnige getuigenis van een man die met liederlijke hand en een overschot aan meningen geboren werd.
De nieuwe tentoonstellingsruimte van deSingel wacht de bezoeker op daar waar het oude witbetonnen gebouw van Léon Stynen de hand schudt met de net afgewerkte, zwevende uitbreiding van Stéphane Beel. Met schuine wandelvlakken, labyrintische ruimtes en expressieve raamopeningen waart in beide gebouwen de geest van Le Corbusier. Het was Braem echter die in 1935 als vijfentwintigjarige stage ging lopen bij de Zwitserse pionier van het zware brilmontuur en er vervolgens een Vlaamsgezinde pendant van werd. Net als Le Corbusier ontpopte Braem zich namelijk zowel retorisch als architecturaal tot feniks van zijn eigen dwarse beweging: een ‘Braemist’ zoals hij zelf schrijft; losgetrokken van de streng communistische dogma’s uit zijn jeugd en wars van de opdoemende liberale excessen waartegen hij steeds weer van leer trok, soms zo furieus dat zijn neus er van ging bloeden.
De parcoursloze expo, met centraal een onderbroken ellipsvormige wand waarin een hoofdstuk gewijd wordt aan de evolutie van Braems ‘biomorfe’ woningen, is grosso modo opgebouwd uit drie delen: architectuur, urbanisme en een audiovisueel luik bestaande uit klankopnames en een filmfragment waarin de architect het vuur aan de schenen wordt gelegd omtrent zijn toekomstvisioenen en gesakker op de bouw- en leefwijze van de Belgen. In 1968 al verscheen het striemende pamflet Het lelijkste land ter wereld de neerslag van Braems humanistische ideologie, die met het modernisme als drager de mens via architectuur wilde herkneden. ‘Licht’ en ‘lucht’ waren daarbij de toverwoorden in ingenieuze droomprojecten die hij als student en daarna als toonaangevend ontwerper voor België verzon.
Vloeiende steden
Twee van die projecten worden hier op grote tekenvellen gepresenteerd en ademen nog steeds de utopische ambities van weleer. De Lijnstad, een studentenproject van parallel lopende stroken park, transport, woningen en recreatie langs het Albertkanaal is nog schatplichtig aan constructivistische voorbeelden. Bandstad België, dat Braem dertig jaar later als oplossing ziet voor de penibele stedelijke conditie van het land, is een ontketend futuristisch exploot dat gerust als illustratie zou kunnen dienen bij de romans van Isaac Asimov of Arthur C. Clarke; prachtige bolvormen en kleurenexplosies weerspiegelen Braems vaste geloof in een toekomst waar de dichtgeslibde historische steden op een lint getrokken worden tot een netwerk van ecologische woonslierten. De vraag naar de relevantie van deze dromerijen is misschien niet eens zo belangrijk, ze zijn ondertussen een verworven recht van de urbanistische avant-garde. Kijk naar De Onaangepaste Stad van Luc Deleu of het gerafelde New Babylon van Constant Nieuwenhuys. Allemaal lijken ze de basale menselijke behoefte aan pleinen en grondgebonden wonen steeds weer te ontkennen in op pilotis geplaatste straaljagerarchitectuur. Niettemin krul je met een beetje fantasie zo’n lineaire metropool op zichzelf terug om uit te komen bij een opgepompte tuinstad van Ebenezer Howard: avant-garde en traditionalisten trappen, eens het schreeuwen voorbij, steeds weer in elkaars schaduw.
De kern van deze tentoonstelling wordt gevormd door het prachtige tekenwerk van Braem. Bij de aanblik van zijn artisanaal opgezette perspectieven weet je plots weer dat niet zo lang geleden 3D-modeling gewoon via een directe verbinding brein-hand tot stand kwam. In elke schets voel je de gerichte beheersing en gaandeweg zie je de accurate lijnen tot kleurrijke zweepslagen evolueren in een architectuurtaal die zich los wist te weken van elk voorbeeld. In kleine dosissen voltrekt zich de overgang van abstracte naar meer figuratieve motieven, van een aanvankelijk gestileerd functionalisme naar de bijna orgaanachtige plattegronden uit de jaren vijftig die als schelpen de gebruiker wilden beschermen. Tussen de vele plannen en foto’s steken enkele meesterwerken uit: de bibliotheek in Schoten, de woningen Brauns, Alsteens en Van Humbeek en het slangachtige Middelheimpaviljoen. Speels contrasteren ze met de monochrome betonsculpturen van enkele jaren daarvoor en laten zien dat Braem met deze gebouwen gearriveerd is op het toppunt van zijn kunnen. Gezwind hopt hij van Gotham city naar Barbarella en ontwerpt zo Gesamtkunstwerken voor de gewone man. Met een totale ruimtelijke beheersing en volgens de principes van de kleurenpsychologie schept hij gebouwen waarin beeldhouwkunst, grafiek en fascinerende organische vormen met elkaar vervloeien.
Te weinig van hetzelfde
De tentoonstelling schetst dan wel een overzichtelijk en laagdrempelig beeld van de architect, jammer genoeg blijft een belangrijk deel van zijn omvangrijke productie onderbelicht. Net als Le Corbusier was ook Braem voortdurend artistiek in de weer. Hij schreef, beeldhouwde, schilderde en gaf lezingen. Vlakbij de ingang van de expo ligt een viertal schetsboekjes wat onbeholpen onder een plastic stolp terwijl zich net dáár de borrelende impulsen en kiemen van zijn gebouwde oeuvre openbaren. Het alternatief, deze schriftjes digitaliseren of selectief opblazen tot posterformaat, kon de expo wellicht meer diepgang verlenen. Zeker ook omdat Braem samen met zijn vrouw een heleboel reizen maakte die zijn levensvisie danig inspireerden en die hij vatte in ontelbare pentekeningen. Zo raakte hij tot tranen toe vervoerd van de massieve Egyptische en Mexicaanse bouwwerken en deed daarbij de Romeinse architectuur laconiek af als ‘humbug‘. Ook zijn harde maar vaak hilarische teksten Vlaanderen heet ‘een zone van afstotende lelijkheid’ komen weinig aan bod en van zijn geschilderde of gebeeldhouwde experimenten is al helemaal niets te zien. Een spijtig manco dat misschien niet zozeer aan de tentoonstellingsmakers te wijten is, maar eerder aan de beperkte omvang van de nieuwe expositiezaal. Nochtans wil de vernieuwde Kunstcampus net hiér vrijgevochten hedendaags naar voren treden door het hele gebouw als uitstalraam te gebruiken. De grote circulatiehal mag dan wel een uitgelezen plek zijn om schilderijen, uitvergrote citaten of enkele beeldhouwwerken te etaleren, nu begroet hier enkel een patchwork van foto’s zonder al te veel duiding de bezoeker.
Een gefaalde tentoonstelling kan men Renaat Braem 1910-2010 geenszins noemen, daarvoor hangt er te veel kwalitatief materiaal en zijn er met de klank- en videofragmenten voldoende kritische kanttekeningen. Toch lijkt vloeroppervlakte een rem te hebben gezet op een ambitieuzer totaaloverzicht dat past bij een honderdjarig eerbetoon. Als elfjarige bedacht Braem een eigen codetaal om geheime gesprekken met zijn speelkameraden te voeren. Deze tentoonstelling laat met krachtige tekeningen en foto’s van zijn gebouwd patrimonium zien dat hij hetzelfde als ontwerper nog eens overdeed: in steeds fijnzinniger bewegingen schiep Renaat Braem een hoogst persoonlijk idioom dat de mens centraal plaatste en dat tot op vandaag fantasievol en begrijpbaar is. Als bezoeker vertrek je dan ook met een verheven gemoed. Terug naar het stilaan wazigste land ter wereld.