Pessimisme beheerst het debat over de globalisering: het leidt onbetwistbaar tot afvlakking van culturele en locale verschillen, en tot verlies aan authentieke publieke ruimte en stedelijk leven. Afgelopen donderdag 28 oktober plaatste de Canadese architect en theoreticus George Baird daar een hoopvolle kanttekening bij tijdens de eerste lezing in de gezamenlijke lezingenreeks van het NAi en het Berlage Instituut in De Dépendance in Rotterdam.
De lezingenreeks van het NAi en het Berlage staat dit najaar in het teken van de homogenisering van de architectonische representatie. Die formulering roept meteen negatieve gedachten op. Immers, en de constatering is inmiddels overbekend, de globalisering neemt toe, wereldwijd domineert eenzelfde economisch patroon de samenlevingen wat leidt tot afvlakking van de culturele verschillen tussen continenten, naties, volken en tegelijkertijd een verlies van locale authenticiteit en stedelijke leven in de klassieke zin van het woord. Maar met deze ontwikkeling lijkt het tegenovergestelde ook waar: de afvlakking van cultuur zet tegelijkertijd óók aan tot een hernieuwde zoektocht naar identiteit en authenticiteit. Echter ook hier blijkt hetzelfde economische wereldbeeld te gelden, gezien de uitbating van die locale culturen in sectoren als toerisme en entertainment.
In de architectuur zijn beide bewegingen gemeengoed. Immers in 1995 publiceerde Rem Koolhaas zijn inmiddels overbekende artikel Generic City en tien jaar later Junkspace, waarin hij de wereldwijde ontwikkelingen in de stad en stadseconomie probeert te definiëren: het ontstaan van wereldwijde netwerken en tegelijkertijd het verlies van geschiedenis, (locale) context, identiteit, publieke ruimte, het succes van de star-architects en ook de mindere goden die van Dubai tot Shanghai dezelfde glimmende wolkenkrabbers bouwen zonder soms ter plekke te zijn geweest. En te midden van dit generieke geweld ook de respons: de zoektocht naar (kritisch) regionalisme, locale authenticiteit en historische continuïteit.
Kortom, de globalisering beheerst het hele veld van de architectuur. Baird noemde als prikkelend voorbeeld het onderwijs. Het is inmiddels wereldwijd genormaliseerd. Het wordt geïnformeerd door enkele wereldwijd toonaangevende (academische) tijdschriften. En het maakt bovendien gebruik van een selecte groep architecten en theoretici die wereldwijd hun opwachting maken om iets van hun werk en gedachten te delen of om, als Canadees in Nederland, te spreken over homogenisering.
George Baird maakte bij deze ontwikkeling twee kanttekeningen. Allereerst was er een verwijzing naar de modernisten die zelf eveneens wereldwijd bouwden en ook navolging kregen van de locale architecten. Wat leert dat ons? De taal (langue) mag dan overal hetzelfde zijn, de locaal gebruikte woorden (parole) zijn het zeker niet, stelde Baird met een verwijzing naar het onderscheid dat de Franse taalkundige Fernand de Saussure in de semiotiek had ingevoerd aan het begin van de 20ste eeuw. De langue staat voor het collectieve, de hele verzameling kennis, het systeem. Parole voor het individuele, de toon en stijl, ja zelfs voor de intonatie. Neem Mies van der Rohes Farnsworth House. Dat kan, met zijn stalen constructie, het onderscheid tussen huid en constructie, gemakkelijk gezien worden als het begin van een nieuwe (architectuur) taal. Het heeft hele diverse navolging gekregen, zoals binnen het project van de Case Study Houses in Los Angeles. Baird schaarde zowel het Eameshouse van Charles en Ray Eames, als ook Case Study House 21 van Pierre Koenig onder deze taal terwijl ze toch uiterlijk veel verschillen. In de lezing gaf Baird aan hoe spanningsvol die relatie tussen longue en parole kan, niet alleen wereldwijd, maar ook binnen het oeuvre van een architect(en bureau). Waardering had hij voor de manier waarop het klooster La Tourette van Le Corbusier navolging had gekregen in uiteenlopende bouwwerken als het stadhuis van Boston van Kallmann McKinnell & Knowles en de architectuurfaculteit van Yale van Paul Rudolph. Of hoe de locale cultuur en vooral ook structuur verwerkt was in de Nouvelle Ville Indigence in Casablanca (zeker als je het vergelijkt met projecten in de Parijse banlieu uit die tijd). Minder te spreken was hij over het gedachteloze hergebruik van een specifiek raamdetail in het oeuvre van het bureau Kohn Pederson Fox, of over de al te oppervlakkige, duidelijke maar niet-coherente Italiaanse referenties in het beroemde Piazza Italia in New Orleans van Charles Moore.
Bairds tweede kanttekening kwam naar voren na de lezing, tijdens de vragen die Vedran Mimica (Berlage Instituut) hem stelde. Locale cultuur en ook de noodzaak van een locale economie blijken veel sterker te zijn dan op het eerste gezicht lijkt en Las Vegas staat daar model voor. Tegenwoordig kan men overal naar het casino, daar hoef je de deur niet voor uit. Nu de casinos hun inkomsten zien dalen en dit zelfs niet meer tegen kunnen gaan met een nog spectaculairder gebouw, moeten er nieuwe vormen van inkomsten gevonden worden. In het geval van Las Vegas transformeert de Strip langzamerhand in een gewone stadsboulevard, waar je goed kan wandelen, flaneren, met daarlangs de gebruikelijke middenstand al zullen ongetwijfeld ook hier de grote Amerikaanse ketens (van Starbucks tot Kentucky Fried Chicken) domineren. Het is een paradigmatische verandering. De Strip kan nog steeds een exponent zijn van de globale cultuur en economische structuur, maar transformeert zodanig dat er ruimte ontstaat voor locale ontwikkelingen en kleinschaligere plaatsgebonden economie en in het kielzog daarvan, een betekenisvollere stedelijke publieke ruimte.
En zo sloot Baird zijn lezing tamelijk hoopvol af. De top-down structuur van de globalisering lijkt bedreigend, maar houdt in de tijd geen stand. De tijd homogeniseert de locale condities niet. Integendeel, er is tijd nodig voor locale structuren om zich weer te manifesteren in een nieuwe context. Zou dat ook voor Dubai gelden? In ieder geval zag Baird ook in het werk van Koolhaas/OMA hoop voor de toekomst. Hun (onzeker geworden) project voor deze stad mag iconisch zijn, het introduceert wel weer gewoon (en in tegenstelling tot de claims uit Generic City) straten en pleinen, bouwblokken en stoepen, stedelijkheid en openbare ruimte: een belofte voor stedelijk leven.