U heeft nog even tijd. De tentoonstelling West Arch a new generation in architecture werd net verlengd tot 28 november. Omringd door de kunst van Richter, Warhol en Ai Weiwei gedijt de architectuur van een zelfbewuste jonge garde. Praatjes zijn grotendeels afwezig, dadendrang voert de toon.
De urinoirblokjes in de toiletten van het Ludwig Forum in Aken zijn groen en stervormig – toevallig, maar zeer toepasselijk voor wat een verdieping hoger gebeurt. Daar voltrekt zich op de gelijkvloerse verdieping een generatiewissel die vol vertrouwen een deukje slaat in de gevestigde ‘oude’ orde. Vijfentwintig aanstormende architectuurkantoren uit Duitsland, Nederland en België verzamelden zich in een nederzetting van witte sokkels onder de spanten van een industriële loods net buiten het centrum van Aken. Van ‘starchitects’ is hier geen spoor, hoewel één bureau het aandurfde zichzelf alvast ‘STAR’ te dopen. Met reden trouwens. Net van school won het recent een internationale competitie van onder meer Sanaa, MVRDV en Norman Foster. Zonder imago maar met een simpel en overtuigend idee: een reuzenrad dat tussen de UNESCO-palmen van Elche in Spanje dienst zal doen als ronddraaiend bezoekerspaviljoen.
Wat hier meteen opvalt zijn de vele hoofdletters die de geselecteerde ontwerpers moeten vertegenwoordigen: ROTOR ANORAK V+ BEL NEXT URA NU DUS LOW ZUS LOBOMOB. Gevatte combinaties waarachter een identiteit van onderzoek, dromerijen en ogenschijnlijk heel wat nachten in het maquettelokaal lijkt schuilt te gaan. Iets wat zich toont in de veelvormige presentatieblokken: DUS bouwde een hut, LOW knipoogde naar Lars von Triers Dogville, NU goot een klomp beton en LOBOMOB pompte een pneumatische iglo. Anderen grepen afwisselend naar gestileerde schaalmodellen (Anne Holtrop/STUDYO/Pasel.Künzel/Powerhouse Company), afgemeten foto’s (BEL/URA/Office KGDVS) of videobeelden (Modulorbeat/Artgineering/Space&Matter). Wat iedereen echter wijselijk vermeed zijn grote woorden. Pretentieloos laat alles zich zowel grafisch als tekstueel kort en bondig lezen.
Gerenommeerde namen zijn dan wel afwezig, een stamboomonderzoek van de gepresenteerde architecten zou verhelderend kunnen werken. Vooral om na te gaan waar ze allen ooit als stagiair begonnen. De brochure van West Arch stelt dat de voorbije jaren gekenmerkt werden door het massaal wegvluchten van jonge medewerkers uit gevestigde kantoren; een vingerafdruk van vroeger zou dus merkbaar moeten zijn. Na een snelle rondgang wordt één ding alvast duidelijk: omslachtigheid is uit; spitsvondigheid is in. Maar vooral, de invloed van Koolhaas is alomtegenwoordig. Kleurige plexiglas, door elkaar gehusselde programma’s, vernuftige presentatiebundels en hopen gebeeldhouwd schuimpaneel, alles zit strak en getuigt van bevlogen ambities. De verheven vormen van Gehry, Hadid en Libeskind kennen hier dan ook weinig of geen navolging – in foam schuilt stiekem OMA.
West Arch profileert zich als een forum waar door middel van lezingen en gerelateerde exposities vragen gesteld worden over de relevantie en dwarsverbanden van de huidige architectengeneratie. De wijze van selecteren is echter minder duidelijk. Waarom welk bureau werd aangezocht om hier te figureren laat zich raden. Kwaliteit en leeftijd leken bepalend, maar voor elk land kunnen zeker een aantal even valabele vervangers gevonden worden (voor België mogen Label, MikeViktorViktor, LPP of 51N4E zo in het rijtje). Ook de premisse dat een ‘onconventionele’ en ‘experimentele’ manier van omgaan met het bouwen als uitgangspunt voor deze tentoonstelling geldt, zorgt voor een eerder vervelend stempel. Bij het zien van de vaak frivole inzendingen lijken Geuzennamen niet op hun plaats. Integendeel zelfs, deze architectuur moet zich gewoon weer ‘conventioneel’ durven noemen. En wel omdat ze aantoont dat goede publieke ruimte en boeiende gebouwen onder het mom van ‘avant-gardisme’ slechts voor een zelfingenomen karretje gespannen worden. De geladen sfeer van de tentoonstelling, met een overtuigende mix van durf en volwassen beheersing, bewijst duidelijk hoe verkwikkend het is geleerdheid achter zich te laten.
Een uitdagende oefening is het speuren naar overeenkomsten dan wel verschilpunten tussen de kantoren uit de drie deelnemende landen. Hoe varieert de schaal van de projecten? Welk land toont de meeste ambitie? Waar staan de interessantste nieuwe woningen? Wie gidst en wie volgt? Merkwaardig genoeg ziet men het onderscheid nauwelijks. Misschien omdat iedere student uit de Noordzeedriehoek dezelfde scholen en leermeesters afliep, maar waarschijnlijk nog meer omdat het huidige architectuurlandschap één grote pan-Europese kleurenkaart is geworden. Zo bestaat het in Rotterdam gevestigde Artgineering uit een Duitser en een Belgische, wordt LOBOMOB uit Wuppertal gevormd door een ‘Italo-Duits-Marokkaans’ verbond, en werkt het Brusselse V+ met twee Belgen, twee Fransen, een Nederlandse en een Let. Vreemd is dan ook het smalle slootje waar binnen de drie landen werd gevist: van de acht Belgische deelnemers zijn er zes afkomstig uit Brussel, alle tien de Nederlandse inzendingen komen óf uit Amsterdam óf uit Rotterdam, en vier keer op zeven koos men in Duitsland voor Keulen. Kwam de jury reistijd te kort of beschouwt ze de grootstad zonder meer als graadmeter van de natie?
Scherpere kritiek komt er van gastspreker Ole Bouman, directeur van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi). Zo vindt hij de drempel tot de tentoonstelling voor niet-architecten te hoog. Een opmerking die kan opgaan voor het werk van bijvoorbeeld ROTOR, dat opgeblazen stukken plastic etaleert, maar meteen weerlegd wordt door de hapklare foto’s, maquettes en plannen van Far Frohn&Rojas of BEL. Trouwens, bezoekers die tot hier fietsten om de collages van Rauschenberg te bekijken, kunnen ook wel overweg met de redelijk normale aanblik van deze expositie. Daarnaast hekelt Bouman echter de te gematigde toon van de organisatoren en de behoudende respons van de aanwezige ontwerpers. ‘From image to action!’ kapittelt hij, voortbordurend op het vorig jaar verschenen boek De architectuur van de noodzaak. Hij roept de nieuwe generatie architecten daarbij op om buiten het ons-kent-ons kransje te treden en daadkrachtig te antwoorden op maatschappelijke bezorgdheden. Een opmerking die wellicht meer aan de orde is, want de meerderheid van de deelnemende kantoren ligt schijnbaar nog steeds niet wakker van acute mondiale thema’s. Ook hier lijkt het weifelende selectiegedrag van de tentoonstellingsmakers aan de basis te liggen: ecologische reflexen zijn op West Arch grotendeels afwezig of ze blijven beperkt tot de gemakkelijke vondst van zonnepanelen op het dak. Enkel het Nederlandse 2012 Architecten – en in mindere mate DUS – lijkt een heldere visie voor te staan die vormgeving aan cradle-to-cradle principes koppelt. Met clowneske mobiles (zoals een paviljoen uit wasmachineonderdelen) weet 2012 te boeien en bewijst het als enige een alert oog op de toekomst te houden.
Ondanks de verzorgde selectie werpt West Arch dus weinig vragen op. En het beantwoordt er ook weinig. Bij gebrek aan een reëel thema is het enkel de kwaliteit van de ontwerpen die de agenda bepaalt. Door het hoge niveau verdwijnen actuele kwesties daarbij te makkelijk naar de achtergrond. Niettemin introduceert de tentoonstelling vijfentwintig hedendaagse ensembles die vol bravoure aan het bouwen zijn geslagen. Hun architectuur is er één zonder grote waarheden maar met internationale ambities en verleidelijke antwoorden: ‘Extraordinary’ of ‘Supergewoon’, Andy Warhol ziet in Aken stilaan sterretjes.