Feature

Sterke concepten nodig voor de zorg

Het symposium Speculations on the Cultural Organisation of Civility georganiseerd door SKOR (stichting Kunst en Openbare Ruimte) was een ontmoetingsplaats voor prominenten uit de internationale kunstwereld. De fine fleur van de kunsten debatteerde op 29 en 30 oktober in Felix Meritis in Amsterdam over de rol van kunst in de samenleving en de positie die ze dient in te nemen in tijden van een terugtrekkende verzorgingsstaat en opkomend liberalisme.

Met name de tweede dag van het symposium was relevant voor architecten. Onder de titel Who Cares?; case studies of art, curating and healthcare werd ingegaan op de vraag welke rol kunst en architectuur – als drager van identiteit en emotie – kunnen spelen in de zorg en of een goede zorg- en leefomgeving een genezende werking kunnen hebben. Vanuit verschillende perspectieven werd deze vraag op het raakvlak van architectuur, kunst, politiek en gezondheidszorg benaderd.

Beatriz Colomina, professor architectuurgeschiedenis Princeton University, sprak over de parallelle ontwikkeling van medische technieken en architectuur. De doorsnede werd als tekentechniek in de renaissance voor het eerst ingezet in de architectuur en de medische wereld als middel om complexe structuren te begrijpen. De ‘glass and bones’ architectuur van het modernisme viel samen met de ontwikkeling van de röntgenfoto, en in de jaren negentig zagen we de gelijktijdige ontwikkeling van de CT-scan en CAD/CAM architectuur. Modernistische architecten waren actief betrokken bij het bestrijden van de grote ziektes van hun tijd zoals TBC, denk aan de ‘licht, lucht en ruimte’ in de stedenbouw, en de markante terrassen en glaspartijen in de architectuur. De CAD/CAM architectuur mist deze maatschappelijke koppeling, waardoor ze zich slechts kan beroepen op vormwil en efficiëntie.

Matthijs Bouw van One Architecture ging in op de veranderende rol van de architect in een bouwproces waarin een duidelijke opdrachtgever ontbreekt, meerdere partijen betrokken zijn met uiteenlopende belangen en waarbinnen de randvoorwaarden continu veranderen. Dan dienen niet alleen de ruimten ontworpen te worden, maar ook het proces en de rollen van de stakeholders. Dit vraagt om een open ontwerphouding die uitgaat van sterke structuren of beelden, waarbinnen meer flexibiliteit mogelijk is. Op deze manier kan een goede zorgomgeving ontworpen worden die veranderende eisen op het gebied van programma of techniek in de loop van het proces een plaats kan geven.

Hedy d’Ancona, voormalig PvdA Minister van Volksgezondheid en Cultuur en naamgeefster van de ‘Hedy d’Anconaprijs voor excellente zorgarchitectuur’ vertelde over de voordelen van een genezende omgeving. Voor haar staat de vraag centraal hoe mensen door de gebouwde omgeving positief gestimuleerd kunnen worden en hier identiteit aan kunnen ontlenen, zelfs wanneer ze pijn hebben, verdrietig of in de war zijn.
Door tijdens het ontwerpen gebruik te maken van drie concepten kunnen zowel architectuur als kunst bijdragen aan een gevoel van welzijn voor de gebruikers. Het concept healing environment dat in de jaren 80 in de VS is ontwikkeld, is in de gezondheidszorg erg in zwang. Het gaat uit van het gebruik van daglicht, frisse lucht, kleur en een overzichtelijke ordening. Niet als leuk sausje, maar als dragende elementen voor het ontwerp. Aangevuld met de concepten psychosocially supportive design  (een Scandinavische methode om publieke gebouwen zo te ontwerpen dat ze gericht zijn op menselijke interactie en stimulatie van de zintuigen) en evidence-based design, (een relatief nieuwe methode waarin bewezen technieken uit disciplines als neurowetenschappen, architectuur en gedragswetenschappen worden ingezet om de efficiëntie van de zorg te verhogen) hebben ontwerpers en kunstenaars volgens de oud-politica voldoende handvaten om een helende omgeving te creëren.

Onder leiding van Arjen Oosterman van Volume volgde een zeer pluriforme discussie. De keuze om het thema vanuit de verschillende perspectieven van opdrachtgevers, medici, ontwerpers en kunstenaars te bekijken leverde interessante invalshoeken op, al kost het soms wat moeite elkaars taal te spreken. Zo wees Hedy d’Ancona op de doorgeslagen complexiteit van ziekenhuisopgaven, waardoor ontwerpers alleen maar bezig zijn de technische puzzel op te lossen en de verblijfskwaliteit kind van de rekening wordt. De politica pleit er voor om nooit aan de vraag van de opdrachtgever te voldoen ‘want die weet niet wat hij wil en dient opgevoed te worden’; ontwerpers moeten zich toeleggen op het ontwikkelen van een goed zorg-concept, en dit vertalen in een mooie vormgeving.
Beatriz Colomina betoogde dat tijdens het modernisme de allerbeste architecten de grote zorg opdrachten kregen, maar dat in deze tijd van vergrijzing en hoge zorgvraag de avant-garde zich er nu verre van lijkt te houden. Ze rekent dit de architecten aan, maar vooral de opdrachtgevers, die goede architectuur niet op waarde weten te schatten. Een van de oorzaken hiervan is de ongeletterdheid in de samenleving op architectuurgebied: het algemene publiek weet er vrijwel niets over en kan het dus niet plaatsen. Net als literatuur en kunst zou architectuur op school aan bod moeten komen zodat deze blinde vlek in onze cultuur verdwijnt.  Dan kan de bouwkunst weer breed gedragen visies op een nieuwe betere wereld gaan ontwikkelen, zeker als het gaat om grote maatschappelijke vraagstukken zoals de vergrijzing met een bijbehorende grote bouwopgave, zonder dat dit gezien wordt als een kille abstracte kunstuiting, kan het geen kwaad als het publiek en de architectonische elite enigszins op één lijn zitten.
Matthijs Bouw vroeg zich af of het concept ‘healing environment’ niet hetzelfde is als goed ontwerponderzoek toepassen en de patiënt en personeel centraal stellen in het ontwerp.
Architect Markus Miessen concludeerde dat zoals altijd de rol van de opdrachtgever van doorslaggevend belang is, maar dat ontwerpers en zeker kunstenaars zich minder vraaggericht op moeten stellen. Ze moeten van een sterk eigen concept uitgaan, waarbij zowel de kosten als de opbrengsten inzichtelijk worden gemaakt.

Deze conclusies komen overeen met die van het zorgcongres dat de Architect op 13 oktober in Arnhem organiseerde. Ook daar werd opgeroepen om de discussie te verleggen van budget en regelgeving naar een vernieuwende visie op zorg middenin een veranderende samenleving. Een rol die weggelegd is voor architecten, aangezien zij als enige in het proces in staat zijn te schakelen tussen verschillende schaalniveaus, deze kunnen verenigen in een coherent plan en kunnen sturen op kosten en proces.
De conclusie van Who Cares? is dat een meer autonome positionering van de architect zowel de professie als de kwaliteit van de gebouwde omgeving ten goede komen. In een tijd van een afbrokkelende verzorgingsstaat en opkomend liberalisme, wegvallende subsidies en grotere marktafhankelijkheid lijkt dit echter een flinke uitdaging te gaan worden.