Architectuurcentrum Makeblijde organiseert samen met de Nederlandse vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur (NVTL) een debattenreeks over de rol van de historische tuin in de hedendaagse landschapsarchitectuur. Het is een brede en actuele ontwerpopgave, die zich vreemd genoeg blijft afspelen in de marge van het vakgebied. Vrijdag 26 november, tijdens de tweede bijeenkomst van de reeks Historische Tuinen_nu, werden een aantal casestudies van ‘de tuin als object’ besproken.
De omgang met historische tuinen is actueel omdat het niet alleen gaat om conserveren of restaureren, maar om de plaats van de tuin in de huidige maatschappij. Afgezet tegen de bevriezing in de tijd wordt de dynamiek van veranderingsprocessen – natuurlijke processen van groei en verval, evenals maatschappelijke, culturele, programmatische veranderingen hier extra scherp zichtbaar. Hoe ga je als ontwerper om met die onvermijdelijke veranderingen? Kun je ze inzetten als verrijking? De verankering in plaats en tijd is één van de meest kenmerkende eigenschappen van de landschapsarchitectuur en waar komt dat explicieter aan de orde dan bij deze opgave? Het omgaan met historisch erfgoed, met het ontwerp van een ander dat bovendien door de tijd heen een grote gelaagdheid heeft verkregen, kan de landschapsarchitect scherpen in het contextueel ontwerpen.
Landschapsarchitect Sander Rombout, cultuurhistoricus Lucia Albers en horticulturist Ruurd van Donkelaar lieten zien dat elk vakgebied vanuit een andere uitgangspositie ontwerp, onderzoek en beheer naar het vraagstuk kijkt. Opvallend genoeg bleken ze het eens te zijn over de omgang met historische tuinen: ga niet terugrestaureren wat verdwenen is ten koste van latere tijdslagen die nog aanwezig zijn, daarmee laat je geschiedenis verloren gaan. Het uitgangspunt is consolidatie en herstel van de aanwezige componenten. Oudere, verdwenen lagen terugbrengen kan zeker, maar alleen als je daarmee geen latere lagen vernietigt. Nieuwe ingrepen moeten duidelijk zichtbaar zijn als nieuwe tijdslaag. Deze nadruk op tijdslagen, op geschiedenis als een dynamisch gegeven, waarbij elke fase even relevant is, laat zien dat ook een schijnbaar stoffig onderwerp als tuinhistorie aan mode onderhevig is. De restauratie van Het Loo uit de jaren 80 bijvoorbeeld, waarbij nadrukkelijk één periode uit de geschiedenis zichtbaar is gemaakt, zou nu niet meer zo gedaan worden.
Naast het belang van de tijdslagen speelt er ook een relatief nieuwe opvatting over cultuur, natuur en recreatie als gelijkwaardige belangen bij de ontwikkeling van historisch groen. Waarbij duurzame ontwikkeling én duurzaam beheer als dragers van herstel en behoud worden gezien.
Het fysieke resultaat van deze denkwijze is zichtbaar in het ontwerp van bureau Copijn voor de vestingwerken van Hellevoetsluis. De oorspronkelijke marinehaven is nu een jachthaven en moet de drager gaan vormen van een nieuw stedenbouwkundig plan. In de visie die Copijn meekreeg is de vesting verdeeld in drie delen: een deel wordt getransformeerd in een stadspark, een deel van het huidige teletubbie-landschap van de sleetse vesting wordt geconsolideerd ('tijden van vrede') en in het derde deel wordt de vesting hersteld ('tijden van oorlog'). Het museale karakter van dit laatste deel noopt echter tot nieuwe ingrepen. Bij een in gebruik zijnde vesting lopen mensen namelijk achter de wal, om zich voor de vijand te kunnen verbergen. Bij een museum wil je echter juist over de wal heenlopen, om alles goed te kunnen overzien. De nieuwe laag van deze routing is expliciet zichtbaar gemaakt door alle benodigde ingrepen (coupures, bruggen) uit staal te maken. Herstel, interventies en confrontaties bepalen samen het ontwerp.
De dynamische invalshoek kreeg bij Ruurd van Donkelaar een extra laag. Het gaat volgens hem niet alleen om de veranderlijkheid van steeds nieuwe ontwerpingrepen in het verleden, maar ook om de natuurlijke dynamiek van de beplanting. Het herstel van een historische tuin zou vooral moeten bestaan uit beheer door middel van sturing, gebruik makend van natuurlijke ontwikkeling en successie. Dit betekent bijvoorbeeld door jaar in jaar uit selectief dunnen een verwilderd bos transformeren in een parkbos, zoals hij liet zien aan de hand van zijn herstelplan voor de buitenplaats Goudestein. Het betekent ook oude bomen op een natuurlijke wijze oud laten worden. Maar bomen die door ondeskundig beheer op verkeerde plekken zijn aangeplant, moet je ook rigoureus kunnen kappen. Kleine ingrepen, jaarlijks dezelfde maatregelen, en voortdurend monitoren.
Hoewel de verhalen heel helder waren en ik ook meer begrip kan opbrengen voor het tonen van een ontwikkeling dan voor het rigide vasthouden aan één historisch moment, blijft het hoe en waarom van de gekozen benaderingen enigszins ongrijpbaar. Ondanks diepgaand onderzoek en historische onderbouwing, blijft de keuze tussen consolideren van het ene element en herstel van het andere subjectief, een ontwerpkeuze. Zo pleitte Lucia Albers ervoor om op Clingendael de huidige situatie van kromme waterlopen te handhaven en een deel van de verdwenen achttiende-eeuwse singel tussen twee grachten terug te brengen. Maar ze was een fel tegenstander van de restauratie van een muur uit de negentiende eeuw, omdat het daarmee net leek of deze onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijke ontwerp uit 1700, en dus geschiedvervalsing is. Ergens wel een logische gedachte, maar het valt niet te beredeneren waarom je het ene wel mag terugbrengen en het andere niet. In de slotdiscussie kwam dit aspect van subjectiviteit nog eens aan bod. De consensus was daarbij dat – ook weer een verschijnsel van deze tijd – dit soort onderzoek en de daaruit voortvloeiende keuzes altijd gemaakt zouden moeten worden door een team van meerdere 'kennisgroepen', dat per geval moet bepalen welke waarden doorslaggevend zijn.