Recensie

Het grote geluk in Park Leidsche Rijn

Het boek Leidsche Rijn Park van Mark Hendriks en Annemiek Simons beschrijft de ontstaansgeschiedenis van het bijzondere parkontwerp van West8 in de Utrechtse Vinex-wijk Leidsche Rijn. Het boek toont vooral aan hoe complex de 21ste eeuwse parkopgave is.

Leidsche Rijn Park, Ontwerp en realisatie van een uniek stadspark is chronologisch opgebouwd, het begint bij de allereerste planvorming en eindigt bij de realisatie en toekomst. De hoofdstukken geven inzicht in de ontwerpgeschiedenis, de competitie voor het park, de verschillende onderdelen en de realisatie van het park. Dit verhaal wordt aangevuld met intermezzo’s bestaande uit interviews met omwonenden, projectmanagers en de ontwerpers. Hiermee wordt een goed een beeld geschapen van de realisatie en het toekomstige beeld van het park.

Het masterplan voor Vinex-wijk Leidsche Rijn uit 1993 van Riek Bakker en Maxwan, voorzag in een groot groen hart als centraal park voor Leidsche Rijn. Het 300 hectare grote park was een van de meest ambitieuze onderdelen van het masterplan. Op de kwaliteitskaart die voor Leidsche Rijn gemaakt is, zie je dat de meeste ambities in het Park Leidsche Rijn liggen. Als reden hiervoor geeft Rients Dijkstra (Maxwan): ‘een wijk bouw je met geld, een park bouw je met liefde’. Een park van dit formaat realiseren is dus niet zo makkelijk als een woonwijk, niet alleen duurt het nog 50 jaar voor het park volwassen is, het is publiek terrein en wordt met publiek geld gefinancierd.

De prijsvraag inzending van West8 uit 1997 toont een klassiek en flexibel ontwerp met respect voor de omgeving en het onderliggende landschap. Het ontwerp gaat uit van een sterk raamwerk bestaande uit een indrukwekkende parkpergola die een kleiner stadspark, het Binnenhof, omsluit en een bijzonder vormgegeven lint die de groene grens van het grote park met de omliggende wijken vormt. Hiermee lijkt het ontwerp op een klassiek stadspark met duidelijke grenzen en herkenbare entrees. Wie nu naar het gerealiseerde park kijk ziet dat er op hoofdlijnen weinig is veranderd ten opzichte van de ontwerpkaart die West8 maakte. De hoofdstructuur van het park staat.

Natuurlijk zijn er woningen in de parkrand bijgebouwd om delen van het ontwerp te financieren, zijn niet alle aansluitingen van paden geperfectioneerd en zijn een aantal parkonderdelen (nog) niet gerealiseerd, zoals de spraakmakende parkpergola. Dit is allemaal terug te leiden tot geldgebrek en het ontbreken van een doorgewerkt totaalplan. Toch lijkt dit niet per se een negatieve invloed te hebben gehad op Park Leidsche Rijn, er lijkt daardoor juist een onverwachte handen-uit-de-mouwen mentaliteit bij de ontwerpers, bestuurders en bewoners te zijn ontstaan. Zo kwam er ruimte voor participatie door oude en nieuwe bewoners in deelontwerpen van het project. De acceptatie voor de transformatie van de locatie tot het uiteindelijke park heeft een grote rol gespeeld in de realisatie van het park. Zelfs ontwerper Adriaan Geuze stelt zich in het boek zeer bescheiden op en meent dat door de bezetenheid van bewoners en projectleiders het park van papieren idee werkelijkheid geworden.  Die stuwkracht moet er uiteindelijk voor zorgen dat er de komende jaren nog wordt verder gewerkt aan de realisatie van het park.  Na 2010 volgt een tweede aanlegfase van het Binnenhof. Dan worden de definitieve wandelpaden aangelegd en worden ook de speciaal voor het park ontworpen straatverlichting, bruggen en meubilair geplaatst. Het park is pas echt klaar als de bomen groot zijn, ondanks de goede grond kan dat nog wel 50 jaar duren.

Hoewel de publicatie Leidsche Rijn Park een goed geïllustreerd overzicht geeft van het ontstaan van het park, wordt slechts bij vlagen duidelijk wat het boek écht probeert te bieden: een denken over de opgave van het nieuwe parkontwerp als complex proces met vele spelers. Zelfs het ontwerp is hier eigenlijk ondergeschikt aan. Hendriks en Simons benoemen de opgave als een nieuwe traditie van parkontwerp. Tot dan, zo beweren de auteurs, bestond de parkopgave van de tweede helft twintigste eeuw met name uit de herinrichting van historische stadsparken, de aanleg van wijk- en buurtgroen, of de cultuurtechnische inrichting van grootschalige recreatieterreinen als het Spaarnwoude en het Twiske.
Hoewel de auteurs stellen dat het ontwerp een prototype is voor de metropolitane parken zoals opgenomen in de Randstadvisie 2040, blijft het onduidelijk wat de schrijvers nu echt aan deze vakdiscussie willen toevoegen. De positionering in de traditie van het parkontwerp en de relatie met nieuwe opgaven zoals die van Park21 in de Haarlemmermeer of het Park Lingezegen blijven onderbelicht. Het zou een interessante aanvulling geweest zijn en het is dan ook jammer dat het boek oppervlakkig blijft op de momenten dat vakinhoudelijke thema’s worden aangesneden.  

Het boek lijkt geschreven te zijn voor een brede doelgroep en niet louter voor vakbroeders. Daarin is het goed geslaagd; het is toegankelijk, afwisselend en rijk geïllustreerd. Hendriks en Simons schrijven in een bijzonder begrijpelijke taal waardoor de publicatie mogelijk bijdraagt aan de trots van iedereen die aan het park leeft. En dat lijkt de verborgen missie, want alleen als de inwoners van Leidsche Rijn het park omarmen kan het park zich in de komende decennia doorontwikkelen tot een volwassen park.