Antwerpen viert Renaat Braem (1910-2001). In het kielzog van de overzichtstentoonstelling in kunstencentrum deSingel en de ‘Braemroute’ in en rond de stad, verschenen twee zwaarwegende publicaties. De ene, een tweedelige oeuvrecatalogus van drieënhalve kilo; de andere, een trefzeker manifest verpakt in een lichtgewicht paperback. Beide tonen ze de bevlogenheid van een scherpzinnig humanist.
De tijd vooruit
Het is de tragiek van visionaire talenten: hier schudden ze een hand en daar schoppen ze al weer keet. Ook Renaat Braem haastte zich van begroeting naar brandhaard in een overvolle carrière waarbij hij geregeld – en vaak bewust – op lange tenen trapte. Die aangeboren weerbarstigheid vertaalde zich architecturaal in een eigenzinnig oeuvre van organische gebouwen en stedenbouwkundige fantasieën. Voor het eerst werd al dat werk – gebouwd en ongebouwd – samengebracht in een tweedelig, doorwrocht boek: Renaat Braem 1910 2001. Beide boekdelen (samen goed voor 798 pagina’s) worden omsloten door een kartonnen box met ingetogen opmaak waarop het rood van Braems politieke voorkeur primeert. Als overtuigd socialist pleitte hij zijn hele leven lang voor een humane architectuur die mensen tot vrije burgers moest vormen. Elke lijn stond in dienst van dit streven en wordt in deze rijk geïllustreerde uitgave diepgravend en feitelijk ontleedt. Enerzijds met een bijna droog-wetenschappelijke catalogus van Braems omvangrijke oeuvre. Anderzijds met een levensverhaal dat hoofdzakelijk teruggrijpt op de monografie van Francis Strauven uit 1983 en de autobiografie Het schoonste land ter wereld uit 1987. Vijf bondige essays schetsen aansluitend een boeiend artistiek beeld van de ontwerper. Naast een helder relaas van Braems carrière wordt echter ook een ongemakkelijke tweespalt blootgelegd: goed bedoelde bekeringsdrang leidde soms tot stedenbouwkundig dwalen.
Twee van de vijf teksten gaan dieper in op die vrijdenkerij en laten doorschemeren dat Braems overtuigingen, die zowel door constructivistische sympathieën als CIAM-idealen werden gevormd, slechts ten dele stand hielden. Lof is er nog voor het internationaal geroemde woningbouwproject Kiel te Antwerpen (1949-1958), gegronde twijfel echter bij de autoritaire trekken van de Modelwijk Heizel te Brussel (1955-1982). Opgetrokken ter gelegenheid van Expo ’58, bleek de euforie die aan de basis lag van dit project slechts van korte duur. In de jaren ’60 al komt er felle kritiek van het Nederlandse architectuurtijdschrift TABK dat Braem grootheidswaan aanwrijft en hem een bedenkelijke plaats naast Oscar Niemeyer en zelfs Albert Speer toebedeelt. Het vele beeldmateriaal in beide essays onderlijnt die aarzelende zoektocht en laat zien dat Braems humanistische bekommernissen het soms moesten afleggen tegen de dwingende stempel van functionalistische voorbeelden. Auteur Sven Sterken vat op het einde van zijn stuk Sociale huisvesting als manifest van een nieuwe levenswijze die tweestrijd gepast samen: ‘In de bevlogenheid waarmee hij hier de onafwendbaarheid van het modernisme en socialisme bepleitte, bevestigde Braem zijn critici in feite in hun betoog, namelijk dat zijn architectuur eerder te maken had met abstracte politieke strijd dan met een bezorgdheid om het concrete wonen van de massa’ (1). De kanttekeningen die men kan plaatsen bij Braems stedenbouwkundige denken worden echter ruimschoots gecompenseerd door een architecturaal oeuvre waarin onbetwistbaar meesterschap schuilt.
Typerend voor het eigenzinnige parcours is de manier waarop hij zichzelf naderhand tot éénmansbeweging uitroept: voorbij elk dogma en met de nodige scherts bombardeert hij zich tot ‘Braemist’, met een filosofie die sacrale overpeinzingen koppelt aan losgeslagen vormen. Het essay De architectuur van de liefde behandelt uitvoerig de ‘biomorfe’ gebouwen die zijn latere carrière zullen tekenen, maar het is vooral de massieve oeuvrecatalogus die getuigt van de finesse die zijn hele architectuurproductie kenmerkt. Uitgesponnen over beide boekdelen voelt men de ideeënrijkdom en artistieke dadendrang waarmee de ontwerper van jongs af aan uit de startblokken schiet. Via Berlage, Bauhaus en Gaudi ontwikkelt hij zo een plasticiteit die uiterlijke vorm en innerlijke beleving tot voldragen kunststuk versmelt. Vergeten zijn de aanvaringen met scholen, stromingen en overheden; ondersteund door honderden fantasievolle tekeningen ontsluit Renaat Braem 1910 2001 een snel te (her)ontdekken levenswerk van een kunstenaar die zich zelfbewust wist los te wrikken uit de vierkwartsmaat van het modernisme.
Bouwwoede
Braem was niet alleen een gepassioneerd ontwerper, hij was ook een getalenteerd schrijver. Bewijs levert de recente heruitgave van het virulente pamflet Het lelijkste land ter wereld, dat hij in 1968 richting politiek firmament lanceert. Dit dunne boekje – Braem zelf noemde het ‘een brochure’ – trok met alle registers open ten aanval tegen de Belgische ‘Augiasstal van 30.000 km²’ (2) . Net na de Tweede Wereldoorlog had het land zich namelijk gretig in spoor van het vrijemarktliberalisme genesteld om zo gaandeweg te degraderen tot industrieterrein van Europa. Met de fameuze ‘wet De Taeye’ uit 1948 voltrok de architecturale wildgroei van België zich helemaal. Premies moesten arbeidersgezinnen in vrijstaande woningen over het platteland verspreiden met huisbezit als ideologische dam tegen de socialistische verlokkingen van de stad. Deze wet, opgesteld door de toenmalige CVP (Christelijke VolksPartij), had een angstig soort vroomheid tot doel. Het resultaat was een land dat dichtslibde met lintbebouwing en ‘koterijen’, en tot op vandaag een gammel dienblad vormt voor doorgaand vrachtverkeer en uitwaaierende bebouwing.
De heruitgave van Het lelijkste land ter wereld is dus ook decennia later nog brandend actueel. Spijtig genoeg, want het bewijst dat Braems krachtige vloeken – hier opnieuw gebundeld onder impuls van het CVAa (Centrum Vlaamse Architectuurarchieven) – weinig tot geen gehoor kon vinden. Ook nu lijkt de prioriteit in Vlaanderen voornamelijk te liggen bij het verder opdelen van de resterende gronden: met het Amerikaanse Broadacre-model als schaamlap, leidde die gesubsidieerde stadsvlucht tot een platteland dat bedolven raakte onder het rumoer van duizenden nieuwkomers.
Het lelijkste land ter wereld hekelt dan ook zin op zin die vastgevroren toestand en zweert bij een levenswijze die het postindustriële tijdperk écht zou passen. Gefrustreerd ziet Braem de mens, vrijgesteld van taken die de technologie hem ondertussen uit handen nam, nog steeds gevangen in de verstikkende vormen en gewoontes van weleer. De opmerkelijke tekeningen die hij in zijn tekst opneemt en die ook in deze heruitgave een prominente rol spelen, illustreren die wurggreep letterlijk: in bijna elk beeld drukken donkere rookpluimen laaghangend neer op de stadsbewoner die zon en adem wordt ontzegd. De architect bepleit daarom een radicaal tegengif: een compleet nieuwe stedenbouw die zijn bewoners letterlijk moet ophemelen, zwevend, verlucht en verlicht boven een onaangeroerd aardoppervlak dat toebehoort aan het collectief en de balans natuur-cultuur weer in evenwicht brengt. En alsof Braem alvast de kritiek wou counteren dat zijn eigen Bandstad slechts een totalitaire versie van die politiek georkestreerde olievlek was, noteert hij handig tussendoor: ‘Met die lineaire stad is overigens geenszins bedoeld een nieuwe uitgave van de pest der lintbebouwing[…]’ (3) . Waar het hem daarentegen wel om ging was de algemene onwil om werkelijk modern te durven denken en doen. De ongeduldige en vaak bitse toon van Braems tekst kan niet anders dan volgen uit het immense verschil tussen zijn onstuimige dromen en de situatie die hij nagelbijtend rondom zich ontwaart.
Toch brengt Het lelijkste land ter wereld de lezer niet in een sombere stemming. Het boekje leest voortreffelijk en Braem fileert accuraat de interacties tussen politiek, stedenbouw en menselijk welbevinden. Soms wordt het al eens drammerig of belerend, maar steeds verrassen scherpe observaties en al even gedurfde oplossingen. Veel meer dan een gestructureerd betoog is Het lelijkste land ter wereld dan ook een schelmenroman met Braem in de hoofdrol als geoefend prediker. Een vuurwerk aan literaire stijlen herhaalt in steeds andere bewoordingen de wantoestand van het kromgebouwde België; het is een parabel, manifest en ode ineen dat opent met de heroïsche beginselverklaring ‘Wandelgids voor de Belgische jungle, bestemd voor ontwakende slaapwandelaars’, en eindigt met een paginavullend gedicht dat neigt naar een mythisch lamento: ‘Liefde, doorgereikt daarna van mens tot broeder / hand en geest gebarend in staal, beton en glas / naar het stil glimlachend raadsel heelal / waarvan hij hart en tolk is / door eigen wil / zingend in steen van het groot geheim / verhuld in het totale ZIJN’ (4) . Met daarbovenop nog een rist opvoedingsidealen, openlijk Flamingantisme, ecologische principes en heel wat vegen uit de pan, is de tekst bovenal een knetterende polemiek gericht tegen de lawine van banaliteit die de estheet Braem slechts moeilijk kon verkroppen.
De originele tekst en enkele tekeningen die uit de oorspronkelijke versie wegvielen, zijn in deze nieuwe uitgave met een bescheiden maar waardevolle annex aangevuld. Over vijftien bladzijden verspreid zijn reacties van vrienden (die Braem het boek toestuurde) en pers (die het boek recenseerden) ongewijzigd weergegeven. Vooral in de journalistieke stukken zijn naast eerbetuigingen ook gefundeerd kritische noten te lezen die een gezonde weging van het werk toelaten. Wellicht niet onterecht bij beeldenstormers als Braem, citeert één van de auteurs daarbij ook Bakema: ‘Kein architekt wohnt in einem wohnblock, den er für die grosse Masse entwirft!’ (5)
De tijd van manifesten en retorische grootspraak lijkt ondertussen stilaan voorbij, en ook realisatie van Braems bevlogen invulling is verder weg dan ooit: een leemte die meteen de relativiteit van dat eigenwijze roepen blootlegt. Niettemin zit er een waardige schoonheid in de oningevulde ambities van Het lelijkste land ter wereld. Namelijk de ruimhartige wil om met eigen hand de wereld te herboetseren, goed wetend dat men slechts tot gelijkgestemden preekt. Uiteindelijk is Braems revolutie nog het best verwoord door de liederlijke gebouwen die hij naliet, zij vertalen beheerst de geraffineerde passie die in zijn schrijven opgesloten zit. Toch blijft Het lelijkste land ter wereld een absolute aanrader waarbij Braem wou wakker schudden door woedend ‘opstaan!’ op een muur te kalken. Alleen liet de toekomst zich maar matig in zijn wensdromen vangen.