Recensie

Het collectieve talent van Bureau B+B

Bureau B+B, een collectief waarvan de naam nog herinnert aan de oorspronkelijke oprichters Riek Bakker en Ank Bleeker, kan sinds de oprichting in 1977 zonder overdrijving de spil van de vernieuwing en springplank voor nieuw talent in de Stedenbouw en Landschapsarchitectuur in Nederland worden genoemd. Het is daarom terecht dat de geschiedenis, de productie en de betekenis van het bureau nu door Marinke Steenhuis in een kloeke monografie is vastgelegd.

Hoewel het tegenwoordig de gewoonste zaak van de wereld is, was het besluit van de twee jonge landschapsarchitecten Riek Bakker en Ank Bleeker om een eigen bureau op te richten in 1977 helemaal niet zo vanzelfsprekend. Het totaal aantal zelfstandige landschapsbureaus was indertijd op de vingers van één hand te tellen. Maar daar bleef het niet bij, de oprichters hadden ambities die het vak, of tenminste het werkveld, drastisch zouden uitbreiden en veranderen. Tot op dat moment werkten landschapsarchitecten ofwel aan de hele grote schaal van structuurplannen, snelwegen en landinrichtingen, ofwel aan de hele kleine schaal van tuinen en parken, en altijd was de opgave en context ‘groen’, grotendeels een zaak van beplanting. Daarnaast kende het vakgebied twee ‘culturen’ die samenhingen met de twee belangrijkste opleidingen; het wat meer praktische, ‘groene’ Boskoop, waar Riek Bakker is opgeleid, en het meer academische, de grote schaal bestrijkende Wageningen, waar Ank Bleeker afstudeerde.
Tegen deze vanzelfsprekende maar nu uiterst geforceerd aandoende tweedeling in, zou Bakker en Bleeker juist integraal werken, niet alleen voor wat betreft de integratie van de twee culturen, maar ook ten aanzien van het exploreren van de middenschaal en vooral van de stad en de stedenbouw. Dat laatste was zowel vakinhoudelijk als zakelijk een vermetele, maar achteraf succesvolle beslissing. Het bureau ontdekte en exploreerde in de beginjaren de winkelstraat en het winkelgebied als tot dan toe vergeten opgave. Het ging daarbij steeds om een integraal plan voor de inrichting van de openbare ruimte met een hoge mate van verfijning en precisie in de detaillering. Daar kwam meestal meer steen, dan groen bij kijken. De tekeningen gaan vooral over bestratingspatronen, subtiele hoogteverschillen, samenhangend straatmeubilair en het voorzichtig toestaan van de auto (die in de loop van de jaren 70 juist uit de winkelstraat verbannen was). Beplanting was daarbij hooguit één van de ruimtelijke middelen, en zeker niet altijd de belangrijkste. Deze aanpak bleek een ‘gat in de markt’ en Bureau Bakker en Bleeker was lange tijd koning op dit gebied. Later herhaalde het bureau het trucje door met het project De Kern Gezond voor Den Haag, waar het van 1987 tot 1995 aan werkte, het nieuwe werkveld van integrale binnenstedelijke herinrichting als een van de eersten te ontginnen. Het bureau opende daarmee een totaal nieuw stedelijk, om niet te zeggen stedenbouwkundig werkveld voor het vakgebied waar nieuwere generaties landschapsarchitecten van konden profiteren.

Die nieuwere generaties zijn overigens vrijwel allemaal hun loopbaan bij Bakker en Bleeker begonnen. De lijst medewerkers en ex-directeuren leest als een who-is-who van de Nieuwe Nederlandse Landschapsarchitectuur. Michael van Gessel was lange tijd verbonden aan het bureau, Adriaan Geuze was er stagiair en freelance medewerker, Alle Hosper, Sylvia Karres en Bart Brands, Jos Jacobs, Tineke Blok,  Marieke Timmermans, Berno Strootman, Danielle Huls, Freek Loos en Martine van Vliet, Anneke Nauta, tot en met Ronald Rietveld; ze werkten er allemaal en waren niet zelden enige tijd directielid. En dan vergeet ik vast nog een paar belangrijke namen. Terecht wordt het bureau in de ondertitel van het boek een ´collectief talent’ genoemd.
Het gemak waarmee het bureau nieuwe medewerkers in zich opneemt en laat doorstromen heeft ongetwijfeld ook te maken met de organisatiestructuur en bureaucultuur. Bureau B+B heeft een stichtingsstructuur, werkt interdisciplinair en gaat uit van een gelijkwaardige inbreng van de medewerkers. De beide naamgevers verlieten het bureau al vrij snel, Ank Bleeker in 1982, Riek Bakker in 1986, maar dat heeft nauwelijks invloed gehad op de aard en kwaliteit van het werk. In vrij korte tijd was er kennelijk een collectieve bureaucultuur gecreëerd die niet wordt gehinderd door het stempel van naamgevende directeur/hoofdontwerper en die soepel kan worden gecontinueerd bij vertrek. Ook dat is een bedrijfskundig hoogstandje van jewelste, je kunt het je voornemen als creatief ondernemer, in de jaren zeventig is het veelvuldig geprobeerd, maar zie het maar eens te realiseren.

Het gevaar van een dergelijk snel verloop van talenten en van de platte, integrale organisatiestructuur is natuurlijk wel dat de productie van het bureau anoniem wordt. Bestaat er een typisch en herkenbaar B+B handschrift? Die vraag wordt ook door auteur Marinke Steenhuis gesteld en in haar tekst met een voorzichtig ‘Ja’ beantwoord. Over het algemeen leggen de door haar geïnterviewde werknemers en directieleden de nadruk op de combinatie van ratio en emotie, van analyse en intuïtie. Inderdaad een fusie van de twee ´culturen’, maar ook wel een beetje van alles wat. Toch zijn de ontwerpen van B+B wel degelijk herkenbaar, met name in de uitwerking van ‘traditionele’ landschapsopgaven zoals de vroege parkontwerpen voor Prinsenland en Zevenkamp. Marinke Steenhuis brengt Edmund Burke’s begrip ‘sublime’ in als typisch B+B kenmerk. Misschien in sommige gevallen terecht, maar vaak zijn de ontwerpen daarvoor toch weer te zakelijk en/of te lief en zacht om de ontzagwekkende schoonheid van de natuur, waar Burke het begrip subliem mee verbond, op te roepen. Wat wel evident is – alweer een hedendaagse vanzelfsprekendheid die dat 30 jaar geleden absoluut niet was – is dat het bureau het kunstzinnige en esthetische inbracht in het landschapsontwerp.
Dat aspect wordt wellicht het best voor het voetlicht gebracht in het essay ‘Koele warmte’, waarin Noël van Dooren de bureauontwikkeling volgt aan de hand van de vele ontwerp- en presentatieschetsen, -tekeningen en -collages. Prachtig, rijk en veelzijdig is dit sub-oeuvre van tekeningen, en als ‘handschrift’ zeer herkenbaar. Tot nu toe heeft B+B weten te ontsnappen aan de door software en modieuze conventies gedicteerde representatie van het werk. Precies daarin toont het bureau de voorliefde voor mooie en effectieve beelden, en misschien is dat ook deze artistieke bijdrage die de gerealiseerde ontwerpen naast het analytische hun B+B smaak geven, soms droog, soms expressionistisch, soms lief-knullig, soms zoekend, soms hard, to the point en inderdaad subliem, maar nooit gemakkelijk en vanzelfsprekend.

Bureau B+B heeft een overzichtswerk gekregen dat het bureau verdient; zelfverzekerd, 600 pagina’s dik, waarvan de helft gevuld met projectbeschrijvingen, maar ook betrokken en gedetailleerd, want de andere helft van het boek bestaat uit essays, overzichten, persoonlijke herinneringen, bureaufoto’s, lijsten en tabellen. En zeker niet glossy, geen grote foto’s, geen glimmend papier, rustig vormgegeven – een verademing.