Feature

Nieuwe oogst: zure druiven of klare wijn

Het praten, piekeren en debatteren over de gang van zaken in/rond het eigen vak behoort inmiddels tot het vaste repertoire van de gemiddelde Nederlandse architect – ongeacht of deze nog praktiserend of inmiddels werkloos is. Daarbij passeren in verschillende toonaarden de wankelende status van het merk architect, de te volgen strategieën en het herformuleren van (persoonlijke) drijfveren. Van deze praktijk getuigde ook het recente debat bij architectuurcentrum ARCAM ter gelegenheid van de tentoonstelling Nieuwe Oogst.

Deze tentoonstelling, die eens in de zoveel tijd wordt georganiseerd, presenteert de nieuwe leden van de BNA-kring Amsterdam. Om reguliere bureaupresentaties en daarmee een mogelijk bloedeloze presentatie te voorkomen, bedachten organisatoren ARCAM en Arons en Gelauff Architecten dat de bureaus zouden formuleren wat zij in de huidige bouwsector willen betekenen. De uiteenlopende posities die deze vraag opleverde zijn geïntegreerd in de presentaties, die daardoor inderdaad een wat dynamischer, zij het ook diffuus, karakter kregen.

Toch ontstijgen weinigen het niveau van een opgeschaald en opgepimpt visitekaartje, gelardeerd met goedbedoelde kretologie. De architecten lijken met hun (begrijpelijk) optimistische toon en poging tot profilering het bestaan van een crisis krampachtig te ontkennen. De extra laag voorkomt zo niet dat de vraag rijst of een dergelijke presentatie nog wel een toereikend en effectief medium is. Informatie – ook op dit niveau – wordt tegenwoordig immers via allerlei digitale services (gevraagd of ongevraagd) de wereld rond geslingerd en is daarmee op bevredigend wijze voor iedereen beschikbaar. Dat betekent niet dat tentoonstellingen als Nieuwe Oogst per definitie als nutteloos moeten worden afgeschreven. Ze zouden echter tot stand moeten komen na het doorlopen van een veel kritischer proces (door zowel deelnemers als samenstellers) als het gaat om toegevoegde waarde en urgentie. Dat kan tot de conclusie leiden dat een tentoonstelling niet het geëigende middel is. Een goede tentoonstelling, hoe klein of bescheiden ook, moet juist een alternatief voor of zelfs een verstorend element in de ons omringende soepele informatiestromen zijn. De alarmerende staat en toekomst van het vak zou moeten leiden tot een presentatie op het scherp van de snede met een bijna verstikkende of wanhopige ondertoon in plaats van weer een routineuze niets-aan-de-hand-opstelling.

Tijdens het debat van afgelopen november was de invloed van op het internet geventileerde opinies overigens duidelijk merkbaar. De discussie was daar feitelijk al voor de bijeenkomst begonnen. Meest directe aanleiding was een tweetal blogs die LEVS architecten (de nieuwe naam van Loof en van Stigt), deels samen met Bart Mispelblom Beyer, schreven voor de website van de Architect. Blogs die diverse kritische en steunbetuigende reacties van andere architecten opriepen. In de meeste gevallen wordt daarin de rol en verantwoordelijkheid van de BNA ter discussie gesteld. Op een enkele uitzondering na, zonder het bestaansrecht van de bond zelf in twijfel te trekken.

In het kort komt de kritiek er op neer dat men in tijden van crisis een meer actieve, scherpe en politiek effectieve opstelling en lobby van de BNA verwacht of zelfs eist. De BNA zou zich in het licht van de crisis veel activistischer en harder moeten opstellen, een voorbeeld moeten nemen aan de effectieve Haagse lobby van bijvoorbeeld Bouwend Nederland en meer punten moeten agenderen dan alleen het Europese aanbestedingenbeleid. Veelzeggend betitelde Van Stigt zijn blog ‘Gestrekt erin’, een wat ongelukkige verwijzing naar de grove overtreding van voetballer De Jong tijdens de verloren (sic) wereldbeker voetbalfinale van deze zomer.

Nu is kritiek aan het adres van de bond niet echt nieuw. De BNA wordt immers wel vaker (en terecht) bevraagd op haar acties ten dienste van de architect. De symptomen steken, niet verwonderlijk, vooral de kop op als de wind voor de sector uit een ongunstige hoek waait. Dat die houding soms wat makkelijk en opportunistisch is bevestigde een reactie op de blog van Van Stigt: ‘Het is altijd hetzelfde liedje, als het goed gaat heeft de architect het goed gedaan, en als het misgaat heeft de BNA het gedaan’. Bjarne Mastenbroek reageerde op zijn beurt zuinigjes op de voorzetten en kritiek door te stellen dat de voorgestelde strategie niet de zijne is en dat leden een slimmere aanpak verdienen.

Kortom, de achtergrond waartegen het debat bij ARCAM plaatsvond was nogal ‘dynamisch’ en veroorzaakte een dubbele agenda. Waar het volgens de letter zou moeten gaan over de visies van de nieuwe BNA-leden, sluimerden er ook andere kwesties. Die werden nog eens extra prominent gemaakt door de aanwezigheid van kemphanen Van Stigt en Mastenbroek, de laatste met een dubbele pet op: als BNA-voorzitter én als directeur van één van de bureaus die als nieuwbakken lid in het zonnetje werden gezet. Aan debatleider Maarten Kloos de taak om zowel een balans als een heldere lijn te vinden. Ondanks zijn evidente expertise als moderator kon hij een bepaalde richtingsloosheid en zelfs spagaat niet voorkomen. Dat kwam deels omdat herhaaldelijk (en soms wat krampachtig) de link met de gepresenteerde negentien bureaus werd opgezocht, wat vaart uit de urgente discussie haalde.

De aanwezige nieuwe leden werden, zoals gepland, netjes bevraagd op hun toegevoegde waarde voor de BNA en, omgekeerd, over hun verwachtingen van de bond. Daaruit bleek dat het inzicht in de meerwaarde van de brancheorganisatie nog niet voor iedereen even duidelijk is én dat een lid nog geen actief lid is. Tegelijk deelden een aantal aanwezigen in het publiek hun overpeinzingen over doeltreffende, sterke positioneringen en mogelijke revitaliseringsacties van zowel bond als architecten. Die varieerden van de oproep tot zoenen met Bouwend Nederland, om de verloren plek in de bouwkolom terug te winnen (Ovink), tot de suggestie om de bond op te splitsen in een adviseringstak en een tak ter bevordering van de bouwkunst (Asselbergs). De verschillende sporen kwamen echter maar moeizaam bij elkaar.

Zo ontstond onbedoeld een beeld van architecten die druk bezig zijn met hun persoonlijke motiveringen en lijfsbehoud, binnen een onheilspellende context die zich op een heel ander (schaal-) niveau afspeelt en deels door andere spelers wordt gedicteerd. Een context echter die wel in zeer belangrijke mate verantwoordelijk is voor de malaise in de branche en haar in zekere zin in een houdgreep heeft. Van Stigts ‘aanval’ op de BNA, zo werd duidelijk, wordt voor een belangrijk deel ingegeven door de onmacht en wanhoop die een individuele architect ervaart tegenover opdrachtgevers en de processen die zijn vak terroriseren en ondermijnen. Mastenbroek haakte daar handig op in door te onderstrepen dat juist een bond die (versnipperde) macht en gedeelde belangen kan bundelen en krachtiger kan optreden. Waarmee hij nog maar een keer bevestigde dat de bond in haar overtuigingkracht (één voor allen) alleen maar sterker wordt bij een toename van (actieve) leden.

Maar het meest verrassend van dit debat ‘over visie, durf en zichtbaarheid – van en voor architecten’ was eigenlijk nog wel het contrast tussen het ‘vuur’ van het digitale debat en de beleefdheid en relatieve matheid van de live-discussie. Dat ontlokte aan Arnoud Gelauff wellicht de verzuchting te stoppen ‘met dit soort debatjes’ en aan de slag te gaan… De vraag waarmee kan alleen nog niet zo eenduidig worden beantwoord.